| |
[Filips Willem]
FILIPS WILLEM, Prins van Oranje, Graaf van Buren, werd den 19den December 1554 op het kasteel van Buren geboren. Hij was de oudste zoon van Willem I, Prins van Oranje, en van diens eerste gemalin Anna van Egmond. Hij werd genoemd naar Filips II, toen nog Kroonprins, vervolgens Koning van Spanje, en droeg zijn tweeden naam naar zijnen vader. Op vijfjarigen leeftijd verloor hij zijne moeder, en werd onder het oog van zijnen vader in de noodige kundigheden onderwezen, en, tot jongelings jaren gekomen, naar de Hoogeschool te Leuven gezonden. Hij verwierf aldaar hoogen lof wegens zijn karakter, aanleg en vlijt, en won de achting dergenen die hem omringden.
Toen zijn vader in 1567, met de komst van Alva, naar Duitschland vertrokken was, liet hij, steunende op de voorregten der Universiteit door Filips II bezworen, en door eene
| |
| |
Pausselijke bul bevestigd, zijn zoon te Leuven achter. De redenen te ontwikkelen waarom de anders zoo schrandere vorst nu zoo schijnbaar roekeloos handelde, ligt buiten ons bestek; genoeg zij de vermelding dat er gegronde redenen waren die Willem I alzóó en niet anders deden handelen, en dat dan ook hij van alle onvoorzigtigheid in dezen door den lateren geschiedschrijver is vrijgesproken.
De jeugdige Oranje telg werd op last van Filips, overeenkomstig den raad van Granvelle, in Februarij 1568 te Leuven gevangen genomen. Naar Antwerpen gezonden werd hij voorloopig bewaard door den Graaf van Lodron, en vervolgens, onder geleide van Don Pedro de Toledo en Lope de Luxuara, met twaalf kapiteins en twaalf vaandrigs, naar Spanje tot den Koning gevoerd. Ofschoon wel onthaald, en ter verdere opleiding naar de Hoogeschool van Alcala de Henares gezonden, werd hij echter als een gevangene behandeld. Het onderwijs, loopende over de kennis der Spaansche, Duitsche, Italiaansche en Latijnsche talen, werd voor hem eene uitspanning in zijne ballingschap. De bespiegelende wijsbegeerte bleef hem niet vreemd; de eenzaamheid, waartoe hij veelal veroordeeld was, deed zijne studien ook tot de Grieksche en Romeinsche geschiedenis, alsmede tot de staat- en regeerkunde uitstrekken; maar de godgeleerdheid bovenal trok hem aan. Rijkelijk werd hem godsdienstig onderwijs geschonken, en het was daardoor dat hij tot aan zijnen dood een getrouw, doch geenszins een dweepziek, aanklever was van het Katholieke geloof. Wij kunnen gerustelijk het verhaal van zijn leven, tijdens hij in Spanje gevangen gehouden was, met stilzwijgen voorbijgaan. Ook de twist, die er over het beheer zijner goederen tusschen zijne zuster Maria en zijnen halven broeder Maurits ontstond, behoort hier niet vermeld te worden. Het jaar 1595 brak aan, en met hetzelve verkreeg Filips Willem zijne vrijheid. Een listige aanslag lag er onder dit schijnbaar bewijs van goedwilligheid van den Spaanschen Monarch verborgen. Niet om als bemiddelaar des vredes op te treden, maar integendeel om door zijne komst in de Nederlanden het gezag van Maurits te verkorten, tweedragt te doen ontstaan tusschen de beide broeders,
en ook tusschen de Staten des lands, zie daar het doel zijner vrijlating. Het berigt dat Filips Willem op den 28sten September 1595 Spanje verlaten had, bragt dan ook de Staten in geene kleine verlegenheid, en gaf aanleiding tot verschillende overleggingen.
Op de reis naar Nederland, in gezelschap van Albertus van Oostenrijk, nieuw benoemd Landvoogd der Nederlanden, ondernomen, bezocht Filips Willem Rome, daarheen door den Landvoogd gezonden, om de verzoening van den Heiligen Stoel van Rome met Frankrijk te verhinderen. Hij werd aldaar tot den voetkus toegelaten, en met groote geschenken over- | |
| |
laden. De reis voerde hem nu verder uit Turin door Savoijen, Bourgondie en Lotharingen naar Luxemburg, en op den 11den Februarij 1596 deed hij, rijdende aan de zijde van den Aartshertog, met hem zijnen intogt in Brussel.
De Staten, inmiddels besloten wat hun te doen stond, zorgden dat den Prins eene som van tien duizend gulden bij voorraad uit zijne goederen zou worden overgemaakt, wenschten hem wijders geluk met zijne heugelijke terugkomst, betuigden hunne vreugde over zijne verlossing, maar verzochten hem tevens, om, zoo hij voornemens mogt zijn hier te lande te komen, hij zulks tot nadere gelegenheid zoude uitstellen. Dit schrijven, ons door Bor en van Meteren vertaald medegedeeld, was van den 22sten December 1595.
Moest al de teleurstelling van den zoon van Willem I, bij het ontvangen van dit berigt, groot zijn, dat schrijven werd gebiedend vereischt. Schoon is het antwoord daarop door den ongelukkigen vorst gegeven, en, ofschoon wij de billijkheid van der Staten handelwijze moeten erkennen, doet het ons medelijden stijgen voor den man, die, nu door zijne landgenooten, voor de tweede maal balling in zijn vaderland werd. Keuren wij aan de eene zijde het besluit der Staten goed, aan de andere zijde mogen wij toch niet ontkennen, dat vooral Maurits op het nemen van hetzelve grooten invloed had uitgeoefend; zij het dan ook uit vreeze dat door de komst van Filips Willem de eendragt zou gevaar loopen verloren te gaan.
De toegang alzoo tot het vaderland hem verboden zijnde, verlangde Filips Willem eene bijeenkomst met zijne zuster Maria. Dit aandoenlijk onderhoud had in October 1596 te Emmerik plaats, en ook daar werd de vorst door de Staten verwelkomd en hem verslag gedaan van de besturing zijner goederen te Breda. Prins Maurits zond mede afgevaardigden tot hem, met aanbieding van geld en geschenken. De vorst bleef intusschen aan het hof van den Aartshertog Albertus. In de Nederlanden mogt hij niet komen. Zijn prinsdom Oranje te bezoeken, daartoe liet de oorlog met Frankrijk hem geene vrijheid. Hij wachtte alzoo met gelatenheid af, wat de tijd hem baren zou, doch nam in 1596 een dapper aandeel aan de belegering van Calais. Zoo zeer toonde hij daar zijnen helden aard, dat toen een kanonskogel, uit de stad geworpen, drie Spanjaarden doodde, die in zijne nabijheid stonden, hij de vermaning, om zich in veiligheid te stellen, afwees, met de woorden: ‘Ik ben van te edelen huize om vreeze te voeden voor den dood.’
Ook in 1597 bij de pogingen om het veroverde Amiens te behouden toonde zich Filips Willem, aan het hoofd van een gedeelte der krijgsbenden, zijne af komst waardig. Maar dat openlijk strijden tegen den Franschen Koning was hem een hinderpaal
| |
| |
tot zijn prinsdom Oranje, waar Maurits nog altijd het bewind voerde, al was het dan ook meer in naam dan in der daad. Men wil dat Filips Willem, om in het bezit daarvan te komen, deel nam aan den reis van den Aartshertog Albertus in 1598 naar Spanje, om in het huwelijk te treden met Isabella Clara Eugenia, infante van Spanje. Dit plan werd evenwel verijdeld, door den dood van den Spaanschen Monarch vóór zijne komst. Op zijne reis derwaarts bezocht hij zijn prinsdom, en werd hij binnen de stad Oranje, op den 11den Maart 1599, gehuldigd. Ons bestek laat niet toe breedvoeriger over hem uit te werden. De vrede met Frankrijk gesloten zijnde, verwierf hij de vriendschap van Hendrik IV, en deze hielp hem ten laatste om de onlusten in zijn prinsdom te bedwingen, op voorwaarde evenwel dat hij Elenora de Bourbon, dochter van den Prins van Condé, ten huwelijk zou nemen. Dit huwelijk werd op den 23sten November 1606 te Fontainebleau gesloten en door alle Prinsen en Grooten van het Hof bijgewoond, waarna Filips Willem met zijne gemalin hunnen intogt in zijne Staten hielden. Op zijn verzoek werd hij, bij besluit van de Staten van Holland, van den 1sten Julij 1606, in het vrij en onbelemmerd bezit zijner heerlijkheden Breda, Steenbergen en Oosterhout gesteld.
Toen in 1608 gehandeld werd over een bestand met Spanje, kwam Filips Willem in den Haag, werd er met zijne gemalin luisterrijk ontvangen, en liet niet na om tot het sluiten van dat bestand mede te werken. Hij vond te dier tijd ook middel om Maurits met zijne zuster Emilia te verzoenen, die tegen zijn zin met Emanuel van Portugal gehuwd was. Hij vertrok in 1609 naar Breda, werd er als Heer gehuldigd en vestigde van nu af zijne woonplaats aldaar, ofschoon hij zich echter ook veel te Brussel ophield. Daar leefde hij op een glansrijken voet, en zijn huis was de geliefkoosde verzamelplaats van velen, die zich door rang en aanzien onderscheidden, en zijn leven, zoo zeer door rampspoed gekenmerkt, vlood daar gelukkig heen, tot dat hij op den 28sten Februarij 1618 in het vier en zestigste jaar zijn levens overleed. Zijne gemalin, bij wie hij geene kinderen verwekte, overleefde hem niet lang. Zij stierf nog in den loop van hetzelfde jaar. Zijn lijk werd op zijne begeerte te Diest begraven, en door vijf honderd arme onderdanen, daartoe gekleed en beloond, grafwaarts gevolgd. Zijne afbeelding ziet op onderscheidene wijzen het licht. Hij was Ridder van het Gulden Vlies.
Daar Filips Willem de gelegenheid benomen was om blijken te geven van zijne geaardheid, valt het moeijelijk zijn karakter te schetsen. In staats- en krijgskunde was hij niet ervaren; zijn verblijf in Spanje had de levendigheid van zijnen geest verminderd. Onder alle lotgovallen, die hem bejegenden, was zijne godsvrucht groot, even als zijn geduld in tegenspoed. Hij was
| |
| |
zachtmoedig en mild in het beloonen van ontvangene diensten. Voor de nagedachtenis van zijnen vader koesterde hij eene onbegrensde liefde, en de Spaansche hopman, die het waagde om van zijnen vader kwaad te spreken, wierp hij het venster uit, zoodat hij in het nederkomen den hals brak. Hij kreeg van Filips zijne goederen te Buren weder, en die van Bourgondië zouden hem worden geschonken, indien hij jaarlijks daarvan wilde uitkeeren de 3000 pond, die de erfgenamen van den moordenaar zijns vaders toekwamen, doch de president Richardot, die met het doen van het voorstel belast was, zou het met den dood hebben moeten bekoopen, indien men niet tusschen beiden gekomen ware. Ofschoon het Katholieke geloof toegedaan, en daarin gestorven, was hij evenwel verdraagzaam in het godsdienstige en onverhinderd oefenden de Hervormden in zijn prinsdom Oranje hunne godsdienst uit. Het welzijn zijner onderdanen aldaar was zijn hoogste streven en billijkerwijze komt hem den eeretitel van hersteller van den staat en vader van zijn volk in ruimen mate toe.
Zie Bor, Ned. Oorl. B. IV. bl. 222 (157), B. XXXII, bl. 151 (122), 154 (124); B. XXXIII, bl. 167 (5), 246 (65); van Meteren, Ned. Hist. D. I. bl. 407, D. VI. bl. 248, 265, 266, 273, 274. D. VII. bl. 59, 61, 211. D. IX. bl. 170. D. X. bl. 91, 134; Orlers, geslachtboom der grav. van Nass. bl. 114-116, met port.; Wagenaar, Vaderl. Hist. Zie het regist.; van Wijn, Bijv. en aanmerk. op de Vaderl. Hist. ven Wagenaar. Zie het regist.; Kok, Vaderl. Wooodenb. D. XV. bl. 194-196; J.P. van Cappelle, Filips Willem, Prins van Oranje, (Haarl. 1828. 8o.) met portr.; Muller, Cat. van Portrett. bl. 18; Gachard, Corresp. de Philippe II, T. I. p. 596, 611, T. II. p. 7, 11, 13, 18, 20, 21; Groen van Prinsterer, Archiv. T. III. p. 120, T. IV. A. p. 70, T. V. p. 80. T. VIII. p. 193, Deuxième Serie, T. I. p. 376, T. II. p. 181; Arend, Algem. Geschied. des Vaderl. D. II. St. V. bl. 11-13, D. III. St. II. bl. 30-82; 361-363. |
|