[Guislain de Fiennes]
FIENNES (Guislain de), Ridder, Heer van Lumbres, broeder van den voorgaande, was mede een der verbondene Edelen en een man wiens geheele leven aan de zaak der vrijheid gewijd was, doch over wiens daden de geschiedenis geen genoegzaam licht verspreid. Wij ontmoeten hem voor het eerst in 1566, toen hij met Charles de Revel, Heer van Audrignies, naar Valenciennes gezonden werd, om de gerezene godsdiensttwisten bij te leggen. Te vergeefs was die zending. Nadat hij door Alva gebannen was, vertoefde hij meestal in Frankrijk, en ook hier toonde hij zich een warm aanhanger van den Prins van Oranje, die met hem briefwisseling hield en belangrijke zaken aan hem toevertrouwde. Na eerst tot Kapitein ter zee bevorderd te zijn, kreeg hij den 10den Augustus 1570 als Admiraal het bevel over de vloot. Als zoodanig heeft hij zich minder doen kennen, daar hij dat bevel aan zijne onderbevelhebbers overliet en meer buitenslands de zaken behartigde. Zoo was hij 1573 in Oost-Friesland en wederom in Frankrijk werkzaam, en bevond hij zich op het laatst van dat jaar te Keulen, waar hij, van alles beroofd, in behoeftige omstandigheden verkeerde, doch door zijn vriend Graaf Lodewijk van Nassau gered werd. In 1574 arbeidde hij om Maastricht te doen overgaan, doch de aanslag mislukte. In October van dat jaar was hij gereed om andermaal naar Frankrijk te gaan, en een jaar later bevond hij zich in Engeland, doch het verblijf in dat rijk werd hem spoedig ontzegd. In 1577 nam hij een belangrijk deel aan de onderhandelingen met het Fransche hof en was in April van dat jaar weder te Parijs. In October bevond hij zich nog daar, en betoonde zich in alles een ijverig, bekwaam en nuttig onderhandelaar. Zijn verder levenslot is ons onbekend. Hij schijnt zonder nakomelingen te zijn overleden, daar zijn broederszoon den titel van heer van Lumbres voerde.
Zie (de Beaufort) Lev. van Willem I, D. II. bl. 173, 178, 187; Wagenaar, Vaderl. Hist. D. VI. bl. 321. VII. bl. 82; Te Water, Hist. van 't verbond der Edel. D. II. bl. 399, 400; Groen van Prinsterer, Archiv. zie het register; van Groningen, Geschied. der Watergeuzen, bl. 230-234, 454; Arend, Algem. geschied. des vaderl. D. II. St. V. bl. 144, 145.