wij gaarne het oordeel van den oordeelkundigen de Kruijff, dus luidende: ‘Feitama, wiens stukken meer juist dan treffende, meer vloeijend dan verheven, meer behaaglijk dan verrukkende zijn, is, over het geheel beschouwd, zijner verkregene achting niet onwaardig, schoon de verdiensten des oorspronkelijken dichters die des kundigen vertalers niet kunnen evenaarden.’
Geheel zijn leven wijdende aan de fraaije letteren, oefende Feitama eenen belangrijken invloed op zijne tijdgenooten uit. Hij was niet alleen de vriend van alle vermaarde mannen van zijnen tijd, maar ook de vraagbaak van jeugdige dichters, welke hij gewoon was te onderwijzen, en die hem eerden en vreesden. Het was uit zijne school, zegt Witsen Geysbeek, dat de vloeijende versificatie, de naauwkeurige inachtneming der taalregelen, de angstvallige naauwgezetheid op beuzelachtige kleinigheden, en de overdrevene beschavingszucht voortkwamen, die gedurende het grootste gedeelte der achttiende eeuw, de stoutste geniën, de van Haren's uitgezonderd, gekromd hielden onder het juk eener dorre taal- en rijmvitterij, en waaraan het verval der dichtkunst te wijten is, die men integendeel waande daardoor tot den hoogsten trap van bloei en luister te verheffen.’
Naar de gewoonte der rederijkers teekende Feitama zijne werken met een zinspreuk: Studio Fovetur Ingenium. (Het verstand wordt door oefening gekweekt). De eerste letters dezer drie woorden geven zijnen naam, Sybrand Feitama Izaaks-zoon, te kennen. Feitama was insgelijks een uitmuntend beoefenaar en voorstander der teekenkunst. Vele ordonnantiën voor prenten van zijne uitgegevene werken heeft hij zelf geteekend, en zijn, naar het oordeel van den heer Kramm, goed geordonnanceerd. Zijne voortbrengselen staan bij voorname liefhebbers in achting, en worden in beroemde kabinetten gevonden.
De afbeelding van Feitama ziet op verschillende wijzen het licht. Zijn portret, door H. Pothoven in 1752 geschilderd, en door Houbraken in 1760 gegraveerd, heeft het volgende onderschrift van zijnen vriend Frans van Steenwijk:
Zie hier een ijveraar voor de eer der poëzij;
Haar schutsheer, 't zij ze sprak door verwen en penseelen,
Of in een woordenschilderij;
Hem die door heldenzang, door treur- en zinnespelen,
Het hart als kunstig tolk en dichter wist te streelen.
Den nijveren Feitama, den Aristarch van 't IJ;
Wiens leerzaam voorbeeld toont, in zijn doorwrochte werken,
Dat ware deugd en kunst elkander spelend sterken.
Zie Wagenaar, Beschrijv. van Amst. D. XI. bl. 402-405; J. de Kruiff, Lev. van S. Feitama, in de Lev. der Ned. Dichters; Kok, vaderl. Woordenb. Bijv. D. II. bl. 123; de Vries, Geschied. der Ned. Dichtk. D. II. bl. 117-123; Witsen Geysbeek, Woordenb. van Ned. Dicht. D. II. bl. 294-305; van Kampen, Geschied. der Nederl. Letter. en Wetensch. D. II. bl. 117, 118, 160, 161; Siegenbeek, Geschied. der Nederl. Letterk. bl. 246, 247, 349;