Biographisch woordenboek der Nederlanden. Deel 6
(1859)–A.J. van der Aa– Auteursrechtvrij
[pagina 44]
| |
aangesteld tot Lector in de Wiskunde, welke hij in het Nederduitsch moest onderwijzen. Hij opende zijne lessen op den 28sten November van genoemd jaar, met eene redevoering over het heilzame oogmerk van Maurits Prins van Nassau, bij de instelling van het ambt van Lector in de Wiskunde. In 1796 werd hem ook het onderwijs in de sterre- en zeevaartkunde, mede in de moedertaal, opgedragen. Bij de vereeniging der Hoogeschool met de Keizerlijke Universiteit van Frankrijk, verkreeg hij den titel van buitengewoon Hoogleeraar, in welke waardigheid hij na de herstelling der Hoogeschool werd bevestigd en met ijver werkzaam bleef tot in 1815, toen hem een eervol ontslag verleend werd. Hij overleed den 15den November 1817 en schreef: Inleiding tot de kennis en het gebruik der oneindig kleinen, behelzende de grondbeginselen van de Differentiaal en Integraal Rekening, met een Bijvoegsel over het verdeelen van een gebroken Functie, Leid. 1775. 8o. Verhandeling over twee kometen, uit de berekeningen van Halley enz. Leid. 1787. 8o. Beschouwing eener sterrekundige formule, Leid. 1787. 8o.
Zie Algem. Konst- en Letterb. in 4o D. VI. bl. 2, 1817. D. II. bl. 371; Arrenberg, Naamreg. van Ned. Boek.; de Jong, Naaml. van Ned. Boek.; Siegenbeek, Geschied. der Leidsche Hoogesch. D. I. bl. 352, 430, D. II. Toev. en Bijl. bl. 252, 253, 276. |
|