[Hendrik Baron Fagel]
FAGEL (Hendrik Baron), zoon van den voorgaande, werd in Maart 1765 geboren. Reeds vroeg muntte hij uit in schranderheid, naarstigheid en geleerdheid. Hij studeerde aan de Leidsche Hoogeschool, en werd er, na het verdedigen van eene dissertatie de Origine et Usu Juris Romani in Hollandia (Hagae Com. 1779. 8o.) tot Meester in de beide Regten bevorderd. Op voorstel van den Prins van Oranje werd hij in 1787 zijnen grootvader en naamgenoot als tweede Griffier toegevoegd, nadat hij een jaar lang te voren, zonder bezwaar van den lande, de vergadering der Staten Generaal gediend en overvloedige blijken van bekwaamheid gegeven had. Hij volgde hem in 1790 als Griffier op, en was alzoo sedert 1672 de zesde in zijn geslacht die dit gewigtig ambt bekleeden mogt. Hij werd in 1794 door Hunne Hoogmogenden, benevens van de Spiegel, gemagtigd, tot het aangaan eener verbindtenis tusschen Engeland, Pruissen en onzen staat, van welke commissie hij zich uitmuntend kweet, doch waarvan het land geen de minste voordeel trok. Hij gaf daarbij een sterk bewijs van zijne belangeloosheid, door de aanzienlijke geschenken, die Engeland hem aanbood, te weigeren, zoo om daardoor het vaderland niet te verpligten tot wedergeschenken aan de Engelsche en Pruissische gezanten, als omdat hij het schandelijk vond, voor zich zelven eenige voordeelen te genieten, ter gelegenheid van een tractaat, waaruit het land geen voordeel trok. Kort daarop vertrok hij naar Engeland, met last om het gouvernement aldaar de noodzakelijkheid te betogen, waarin men zich hier te lande bevond, om met de bewindvoerders in Frankrijk te onderhandelen. Na de omwenteling van 1794 werden zijne goederen in beslag genomen, tot zoo lang hij zich in persoon zou verantwoord hebben, en werd zijne commissie ingetrokken, ja zelfs de aan hem gerigte brieven hier te lande terug gehouden. Niettegenstaande bleef hij Oranje getrouw, en bij den omkeer van zaken kwam
hij met Willem I in het vaderland. Deze beloonde de gehechtheid