[Jan Christiaan Fabius]
FABIUS (Jan Christiaan), broeder van den voorgaande, werd geboren te Amsterdam den 25sten November 1780. Na voorbereidend onderwijs vertrok hij in 1796 naar de Utrechtsche Hoogeschool, waar hij de lessen in de Grieksche en Oostersche letteren en oudheden, in de wijsbegeerte en godgeleerdheid, met gezetheid en onverflaauwden ijver waarnam, en zich den lof zijner onderwijzers verwierf. Hij werd in 1802 door de klassis van Utrecht als proponent aangenomen, en nog datzelfde jaar te Lisse beroepen. Hij begon er den 20sten Maart 1803 zijne bediening, vertrok in 1807 naar Leerdam, in 1810 naar Delft, in 1820 naar Amsterdam, waar hij in 1851 emeritus werd en den 18den Maart 1852 overleed. Zijne afbeelding, door J.W. Caspari naar H.W. Caspari, ziet het licht.
Fabius was een in vele opzigten merkwaardig mensch, wiens algemeene kennis verbazing wekte. De Klassieke Litteratuur had hij van zijne jeugd af aan beoefend. In de Oostersche taalen letterkunde was hij ongemeen bedreven. In de geschiedenis, bijzonder de Oude Algemeene, was hij zeer ervaren. Als Godgeleerde was hij liberaal en verdraagzaam, doch stond hij vast in zijn geloof. Als kerkelijk redenaar muntte hij wel niet uit, maar zijne leerredenen waren populair en zijne voordragt had iets eigenaardigs, waardoor hij bij velen als leeraar gezocht was. Bij het bezitten van veel wijsheid, menschenkennis en beleid, gloeide hij voor al wat schoon en edel was, en was hij vrede-