[Evert van der Ese]
ESE (Evert van der), zoon van den voorgaande, legde zich eerst op de geneeskunde toe, doch omhelsde later den priesterlijken stand, en behoorde tot de meest vermaarde geestelijken van de veertiende eeuw. Hij betoonde zich eerst een hevig tegenstander van den beroemden Gerardus Magnus of Groote te Zwolle, doch was naderhand zijn boezemvriend nadat hij zich eerst in het Fraterhuis te Deventer, waar hij' eenigen tijd zijn verblijf hield, met den geest dier instelling had bekend gemaakt. De leden van dat huis bragt hij naar Vrendeswegen bij Northorn over, en schreef hen in 1394 den regel der reguliere kanoniken voor. In 1400 pastoor te Almelo zijnde, bragt hij eenige kanoniken uit het convent van Bethlehem te Zwolle naar het convent van O.L. Vrouwe te Nuis over, en verbeterde aldaar de kerkelijke tucht. In datzelfde jaar benoemde hem Katharina van Beijeren, Hertogin van Gelre en Gulik en Gravin van Zutphen, tot een der beschikkers van haren uitersten wil. Hij overleed den 1sten April 1404.
Zie (van Heussen en van Rhijn), Oudh. en gesticht. van Dev. D. II. bl. 114, 310; de Navorscher, D. VI. bl. 203.