[Sicco Ens]
ENS (Sicco) werd omstreeks het begin van 1779 geboren, welligt uit hetzelfde geslacht van de voorgaanden. Hij studeerde aan de Franeker Hoogeschool en verkreeg den 6den December 1803 de Doctorale waardigheid in de Geneeskunde, na verdediging eener dissertatie: de Historia extractionis cataractae, die te Franeker in 1803 in 8o. het licht zag. Sedert oefende hij met een gelukkig gevolg de geneeskunde te Leeuwarden uit, van waar hij in 1809 beroepen werd aan de Franeker Hoogeschool als Hoogleeraar in de Genees-, Ontleed-, Heel en Verloskunde, welke betrekking hij den 4den Junij 1810 aanvaardde met eene redevoering over het gezegde van Baco Verulamius: non fingendum aut excogitandum, sed inveniendum quod natura ferat vel faciat. Na de opheffing der Academie bleef hij te Franeker wonen, en legde zich weder geheel toe op de Genees- en Heelkundige praktijk, welke hij ook als Hoogleeraar had voortgezet en later, na zijne benoeming tot Hoogleeraar in dezelfde vakken aan het Rijks-Athenaeum te Franeker (welke betrekking hij aanvaardde met eene redevoering de homine mari ac femina.), bleef waarnemen, terwijl hij als lid der provinciale en stedelijke geneeskundige commissien belangrijke diensten bewees. Hij was een man van uitstekenden aanleg, naauwgezet en ijverig in de waarneming der uitgebreide werkzaamheden aan zijne betrekkingen verbonden, scherpzinnig en vastberaden in de toepassing zijner kundigheden, daarbij eene buitengewone chirurgicale handigheid parende. Wijd en zijd in Friesland werd hij geraadpleegd, en genoot tot aan zijn dood, die den 12den Mei 1842 te Franeker plaats had, een onbepaald vertrouwen en eene algemeene hoogachting, die hij, al ware het alleen om zijne zeldzame belangeloosheid, ten volle verdiende. Behalve de genoemde Dissertatie en redevoeringen gaf hij in druk uit:
Oratio de creatoris sapientia in conservando corpore humano conspicua, geplaatst in de Annales Academiae Groninganae, Gron. 1818-1819. 4o.
Oratio de benigna et miranda creatoris sapientia in conservando genere humano per generationem conspicua, geplaatst in dezelfde Annales, 1823-1824. 4o.
Zie Algem. Konst- en Letterb. 1842. D. I. bl. 321; Holtbop, Bibl. Medico-Chirurg. p. 91.