men en door den Heer Kramm voor het eerst worden vermeld. Hij bezat eene keurige verzameling schilderijen, en was makelaar in kunstvoorbrengselen te Amsterdam en lid der koninklijke Academie van Beeldende Kunsten aldaar. Ook bij zijne familie worden uitmuntende stukken van hem bewaard. Hij overleed te Gendringen in Gelderland den 7den December 1843, en liet drie zonen na: Jacob Meynoud en Willem Jodocus Mattheus, beiden reeds in het vorige artikel genoemd en even als hunnen vader verdienstelijke kunstbeoefenaren en liefhebbers, alsmede Albert Carel Fredrich, die volgt.
Zie Kramm, Lev. en werk. der Kunstsch.