Engelberts was allereerst een zeer verdienstelijk letterkundige, wiens pen door vaderlandsliefde bestuurd werd, en wiens levendige stijl eene gunstige uitzondering maakte bij het diep verval onzer letterkunde op het laatst der achttiende eeuw. Hij schreef:
Bespiegelingen over de vier Getijden des jaars, Amsterdam, 1769, 8o. 3de druk aldaar 1775. 8o.
Verdediging van de eer der Hollandsche Natie, Amst. 1763. 8o. tweede veel vermeerderde druk aldaar 1776. 8o.
De Aloude Staat en Geschiedenissen der Vereenigde Nederlanden, Amst. 1784-1799, 4 deelen 8o. m. pl. en kaart.
Behalve door deze werken verrijkte hij onze letterkunde met het deel dat hij had in de zamenstelling en uitgave der Bijvoegsels en Aanmerkingen op de Vaderlandsche Historie van J. Wagenaar (Amst. 1790-1796 8o.) en ook in de bijeenbrenging der Bijvoegsels en Aanmerkingen, bestaande in noodige naleezingen op genoemd werk van Wagenaar (Amst. 1797, 8o.); voorts bezorgde hij eene nieuwe uitgave van Brandt's Leven van Michiel Adriaansz. de Ruyter, Amst. 1794. 5 deelen, en eene vertaling van Cornelius Nepos, het leven der beroemde Veldheeren, Amst. 1796. 8o.
Maar Engelberts bezat ook eene groote neiging voor de beeldende kunsten; door van Kampen was het reeds opgemerkt dat hij de schilder- en teekenkunst beoefende en zelf eenige platen voor zijnen Aloude Staat geteekend heeft. De Heer Kramm heeft dat in onze dagen bevestigd, nader in het licht gesteld en ook medegedeeld dat Engelberts de etskunst beoefende, en bij voorkeur teekende landschappen met jagten, kudden rundvee of schapen, meestal met zwart krijt en Oostindische inkt opgewasschen, die hij met groote vaardigheid en meesterlijk bewerkte. Zijn fraai kabinet van schilderijen van de oude school werd, na zijn overlijden, in 1808 te Amsterdam verkocht en bragt eene aanzienlijke som op. Het Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen, de Hollandsche Maatschappij van Wetenschappen te Haarlem en van de Nederlandsche Letterkunde te Leiden benoemden Engelberts tot lid. Hij liet een zoon na, die volgt.
Zie Vaderl. Hist. ten vervolg op J. Wagenaar, D. I. bl. II, D. XXI. bl. 89; Arrenberg, Nuamreg. van Ned. Boek.; van Kampen, Geschied. der Nederl. Lett. en Wetensch. D. II. bl. 535, D. III. bl. 223; Collot d'Escury, Holl. Roem, D. IV. St. I. bl. 89; Glasius, Godgel. Nederl. D. I. bl. 417, 418; Cat. van de Bibl. der Maatsch. van Ned. Lett. te Leid. D. I. bl. 327, D. II. bl. 40, 78; Muller, Cat. van Portr. bl 78; de Navorscher, D. V. bl. 63, 225, Bijbl. bl. C, D. VII bl. 141, 142; Kramm, Lev. en Werk. der Kunstsch.