Biographisch woordenboek der Nederlanden. Deel 5
(1859)–A.J. van der Aa– Auteursrechtvrij
[pagina 60]
| |
IJsselstein en Leerdam, was de tweede zoon van Willem van Egmond en Walburg van Meurs. Zijn naam is beroemd in de Friesche, Geldersche en Utrechtsche oorlogen. Hij werd in 1465 met Aarnoud, Hertog van Gelder, door diens zoon Adolf gevangen genomen, en zijne stad en sterkte IJsselstein in het volgende jaar overrompeld, uitgeplunderd en verwoest. Kort te voren uit zijne gevangenis ontsnapt zijnde, nam hij vervolgens een belangrijk deel aan den Gelderschen oorlog, hield steeds de zijde van Maximiliaan van Oostenrijk, werd in 1478 bij Nijmegen gevangen genomen en zat daar drie jaren in hechtenis. In 1481 speelde hij een grooten rol in den strijd tegen die van Utrecht, en stond hij de belangen van Bisschop David van Bourgondie met kracht van wapenen bij. Beslissend was zijne behaalde overwinning op de Amersfoorters in dat jaar. In 1482, toen die van Utrecht de stad IJsselstein belegerden, maakte hij zich gereed om haar te ontzetten, toen de belegering werd opgeheven. Hij tastte vervolgens het slot Kronenstein aan, nam het in en voerde in 1483 het bevel te Wijk bij Duurstede. In 1484 werd Amersfoort op zijn last vermeesterd en Utrecht versterkt, doch deze stad hem weder ontnomen. In 1493 maakte hij er zich andermaal meester van, doch verliet haar weder, na dat er eene overeenkomst had plaats gehad. Hij werd door Maximiliaan in dat jaar tot Graaf van Buren en Leerdam verheven, en voerde in het volgende jaar het bevel over eenig krijgsvolk om de Gelderschen het hoofd te bieden. In 1497 sloeg hij de Gelderschen bij Ravenswaai, en roofde en plunderde in den Tieleren Bommelerwaard. Hij hielp vervolgens in 1500 Hertog Albrecht Franeker belegeren, en is in dat jaar overleden. Hij werd in de wandeling Scheele Gijs genoemd, en was gehuwd met Alida van Culenborg, erfdochter van Buren en St. Maartensdijk, die hem twee zonen schonk, Floris, die volgt, en Wammar, die ongehuwd overleed. Zijne vrouw overleed in 1471, en beiden liggen te IJsselstein in het midden van het koor der kerk begraven, onder eene graftombe in den smaak der Renaissance, die aldaar nog heden gevonden wordt.
Zie van Leeuwen, Bat. Illustr. bl. 950; Burman, Utr. Jaarb. D. II. bl. 415, 539, D. III. bl. 28, 512; Voet van Oudheusden, Beschrijv. van Culemborg, bl. 98, 99, 107, 117, 124, 143, 147, 149; Arkstée, Beschrijv. van Nijmegen, bl. 312; Wagenaar, Vaderl. Hist. D. IV. bl. 219, 318; Kok, Vaderl. Woordenb. D. XIII bl. 198; Arend, Algem. Geschied. des Vaderl. D. II. St. III. bl. 102, 116, 133, 165, 166, 168, 309, 310, 372-375, 397, 503; Kronijk van het Hist. Gen. te Utr. D. II. bl. 260, D. V. bl. 214, D. VII bl. 112, D. VIII. bl. 46, D. X. bl. 132-160, 473. |
|