dent aan de Hoogeschool ingeschreven, studeerde er in de Regten, en verkreeg op den 1sten Mei 1782 de Doctorale waardigheid na verdediging van een Specimen Historico-Juridicum, sistens originem et caussas privilegiorum, quae liberis utriusque sexus competunt in successione parentum ad art. XLIX. Lib. III. Juris Omlandici.
Als advokaat zich nedergezet hebbende, verwierf hij eene zeer uitgebreide praktijk; doch, ofschoon deze hem niet veel tijd voor andere bezigheden overliet, wist hij echter nog eenige vrije uren te vinden, tot beoefening der bij hem geliefkoosde wetenschappen, de geschiedenis en oudheidkunde, en in het bijzonder de kennis van de oude wetgeving, der stad en landregten van de Provincie Groningen, hare oude charters en oorkonden, en al wat daartoe behoort.
Bij de invoering der Fransche wetgeving in 1811 zeide Driessen de regtsgeleerde praktijk vaarwel, en wijdde zich nu geheel aan de studie der genoemde vakken, waarin hij later zich een ruim veld geopend zag, door zijne benoeming tot Archivaris der Provincie Groningen bij Koninklijk besluit van den 15den Junij 1824.
Niet alleen de Regten en genoemde wetenschappen vonden in Driessen een ijverig beoefenaar, maar ook in de Natuurkundige wetenschappen, en bepaaldelijk de plant- en delfstofkunde, was hij, benevens in de kennis der insekten en kapellen, zeer ervaren. Zijne verzameling Groninger Steenen en versteeningen, die hij in 1831 aan de Hoogeschool ten geschenke zond, en zijne bijdragen tot het beroemde werk over de Nederlandsche Insekten van Sepp en zoon, zijn hiervan voldoende getuigen.
Sedert 1795 tot aan zijnen dood toe was Driessen Secretaris van de Ommelanden, en sedert 1812 tot 1831 plaatsvervangend Regter in de Groninger Regtbank. Beide betrekkingen werden door hem met ijver en naauwkeurigheid waargenomen en verwierven hem, gelijk zijne overige dengden, aller achting en genegenheid.
Driessen overleed ongehuwd te Groningen op den 25sten October 1831, en werd op de noorder begraafplaats, buiten zijne geboorteplaats, begraven, waar eene blaauwe zerk, met een toepasselijk opschrift, door een vriendenhand bezorgd, de plaats zijner ruste aanwijst. Hij was corresponderend Lid van het Koninklijk Nederlandsch Instituut, Lid van de Maatschappij van Nederlandsche Letterkunde te Leiden en van het Genootschap ter bevordering der Natuurlijke Historie te Groningen.
Ofschoon Driessen vele opstellen gemaakt heeft, over de oude Staatsgesteldheid van Groningen en omliggende landen, en over de oude Vaderlandsche regten, zooals zijne Verhandelingen kunnen aantoonen, die hij in het Groninger genootschap Pro excolendo jure patrio, waarvan hij lid was, van 1783 tot 1809