die in ruime mate zijn deel waren en waardoor zijne nagedachtenis gezegend blijft.
Behalve de genoemde Verhandelingen en eenige opstellen en mededeelingen in den Algemeenen Konst- en Letterbode en in andere tijdschriften, zijn van Driessen's arbeid de volgende geschriften in het licht verschenen:
Scheikundige Verhandeling over de Magnesia alba enz. Amst. 1787. 8o.
Natuur- en scheikundige waarnemingen over onderwerpen der Geneeskunde en oeconomie in ons vaderland, enz. Gron. 1791. 8o.
Brief aan den schrijver van de Konst- en Letterbode, betreffende een berigt, aangaande deszelfs 1e stuk der natuur- en scheikundige waarnemingen geplaatst in no. 161 van dat weekblad, Gron. 1791. 8o.
Oratio de ampliflicato, in hac academia, rerum naturalium studio ad communem civium utilitatem convertendo, in de Annales Academiae Groningana 1817-1818 en in het Hollandsch uitgegeven onder den titel van:
Redevoering over de nieuwe hulpmiddelen ter beoefening der natuurkundige wetenschappen, bij de Hoogeschool te Groningen daargesteld; uit het Latijn vertaald door J.E. Winter, met aanmerkingen, Gron. 1820. 8o. 1ste stuk. (Niet vervolgd).
Eindelijk moeten wij hier vermelden, dat hij aan de zamenstelling der Pharmacopoea Batava in 1799, als lid der daartoe benoemde commissie, een belangrijk deel had, eveneens als aan de Pharmacopoea Belgica, welk werk hij op zijnen ouden dag zeer ter harte nam, en waarvoor hem, ofschoon reeds door eene nieuwe vervangen, de dank der nakomelingschap in ruime mate toekomt.
Zie Algem. Konst- en Letterb. 1789. D. I. bl. 76, 77, 1791. D. II. bl. 36, 37, 101, 102. 1792, D. I. bl. 123, 1828. D. I. bl. 50, 51; Brucherus, Gedenkb. van Stad en Lande, bl. 332; de Jong, Alph. lijst. van Boek.; J. Munniks, Levensch. van den Hoogl. Petrus Driessen, met de silhouette, (Gron. 1829. 8o.); Holtrop, Bibl. Medico-Chirurg. p. 81, 82; Bouman, Geschied. der Geld. Hoogesch. D. II. bl. 503, 504; van der Boon, Geschied. der ontdekk. in de ontleedk. van den mensch. bl. 238, 239.