nende dulden dat zijn neef Watse Harinxma in Slooten meer gezag uitoefende dan hij, verlict hij de zijde der Schieringers, tot welke partij hij met zijn geheel geslacht behoorde, en vereenigde zich met de Vetkoopers. Op den 10den Julij 1458 werd door hem en de zijnen, aangevoerd door Janke Douwma, de stad Slooten in brand gestoken, en de stins van Harinxma belegerd. Doch door de Schieringers ontzet, was Donia na een hevig gevecht genoodzaakt te vlugten. Zijn eigen huis in Slooten werd in bezit genomen. Hij zelf keerde daar nimmer weder, en toen hij later weder tot de Schieringers overging, erlangde hij slechts eene schadeloosstelling in geld. Ondanks dezen eersten tegenspoed zette Donia zijne geweldenarijen voort, en veroverde in 1459 de stins van Jouke Galama te Akmarijp in Utingeradeel. Van hieruit beroofde en plunderde hij het omliggende land en werd te vergeefs belegerd. Wat er verder in den zoogenaamden Donia-krijg door hem verrigt is, wordt niet bepaald aangewezen, en behoort ook hier niet vermeld te worden. Genoeg zij het te melden dat Donia zich door wreedheid onderscheidde, en daarom de straf verdiend had die hem later te beurt viel. Op last van Jarich en Hero Hottinga, werd hij op den 16den Mei 1491 op de voorvaderlijke stins te Oosterend, waar hij toen zijn verblijf hield, door twee in geestelijk gewaad vermomde gezellen verrast; hij zelf zwaar gewond naar Hottinga huis te Wommels gevangen gevoerd, en zijn slot onder den voet gehaald. Wat er verder van hem geworden is wordt niet vermeld.
Misschien is hij op Wommels gestorven. Schotanus zegt van hem: gelijk hij menig een had arm gemaakt en mishandeld, alzoo leed hij dat in zijn uitersten ouderdom wederom. Hij was gehuwd met Tieth Albada en had bij haar zes kinderen. Zijn zoon, Doetze Donia, maakte zich later beroemd door zijne dappere verdediging van de stins te Tjerkwerd en door zijn verder aandeel aan den gevoerden burgeroorlog.
Zie Winsemius, Chron. van Friesl. B. X. bl. 309, B. XI. bl. 324, 325; Schotanus, Friessche Hist. B. XI. bl. 375; Fokke Sjoerds, Friessche Jaarb. D. II. bl. 410, D. III. bl. 32; Kok, Vaderl. Woordenb. D. XII. bl. 443; Bosscha, Neêrl. Held. te Land, D. I. bl. 35; Arend, Algem, geschied. des Vaderl. D. II. St. III. bl. 208, 213-216, 438, 454; van Sminia, Nieuwe Naaml. van Grietm. bl. 277-279.