maar liet scholen oprigten, om de jongelingen, zoo te paard als te voet, in het vechten en strijden te oefenen. Hij bleef in vriendschap met de Romeinen tot het jaar 28, toen de Friezen tegen de knevelarijen van Olennius opstonden en Apronius, die hem was te hulp gekomen, op de vlugt joegen. De goede verstandhouding tusschen de beide volken werd weldra weder hersteld en hij regeerde verder in vrede. Nevens anderen werd Friesland onder zijn bestuur door een grooten hongersnood bezocht, en hij overleed gedurende die ramp in het jaar 46, wordende door zijn oudsten zoon Dibbaldus opgevolgd.
Zie Winsemius, Chron. van Vriesl. bl. 21; Arend, Algem. Geschied. des Vaderl. D. I. bl. 311, 312; dit Woordenb. D. I. bl. 410; Eekhoff, Bekn. Geschied. van Friesl. bl. 488.