het oordeel van den Hoogleeraar Schoock, een allergodvruchtigst en hoog geleerd man, die in zijne dagen, wegens zijne zeldzame geleerdheid en ijver, boven anderen was te schatten en die, zoo hij langer had geleefd, ook de goede zaak in de Nederlanden, door zijnen wijzen en voorzigtigen raad, had behulpzaam geweest. Hij gaf te Londen in 1540 uit eene Latijnsche overzetting van het Nieuwe Testament, naar de oudste Grieksche Handschriften bewerkt, en vertaalde uit het latijn het werk van Johannes Sleidanus, over den Staat der Religie.
Zie M. Schoockius, de Canon. Ultraject., p. 451, 494; H. van Haamstede, Leerr. ter gedacht. van het tweede eeuwget. der Ned. Herv. Gem. te Londen; Brandt, Hist. der Ref., D. I. bl, 92; W. te Water, tweede Eeuwget. van de Geloofsbel. bl. 28, 29; J. W. te Water, Reform. van Zeel., bl. 15, 16; 's Gravezande; Twee honderdjar. gedacht. der Synode. te Wezel, bl. 39, 42, 48, 171; dezelfde, Tweede Eeuwged. der Middelb. Vrijh. bl. 12; Kist en Roijaards, Archief voor Kerk. Gesch., D. VI. bl. 48; dezelfden Nederl. Arch. voor Kerkel. Geschied., D. IV. bl. 295.