en maakte er zich na eene dappere verdediging meester van; hij werd als wereldlijk voogd erkend, en David van Bourgondie herkreeg het geestelijk bewind.
Behalve door eenige gevechten tusschen de Utrechtsche burgers en de Hollandsche bezetting, welke laatste eindelijk genoodzaakt was de stad te verlaten, werd de rust binnen het bisdom niet meer gestoord, en bisschop David voerde nog dertien jaren, ofschoon niet veel beter dan vroeger, het bewind er over, tot dat hij oud en afgeleefd, na eene veertigjarige regering, den 16den April 1496, op zijn kasteel te Wijk bij Duurstede overleed, en aldaar in de parochiekerk werd begraven.
Eenstemmig zijn de geschiedschrijvers in hun afkeurend oordeel over dezen kerkvoogd, en teregt zegt de heer Arend, dat er weinig ondeugden en gebreken zijn, welke het karakter van hem niet bezoedelden, Zijne zucht voor de bevordering der wetenschappen en mildheid jegens hare beoefenaars, wordt evenwel geprezen, en Erasmus, die hem in persoon gekend heeft, schatte hem hoog wegens zijne geleerdheid en zorg tegen de onkunde der priesters, waaraan het ook te wijten is, dat de hervorming daarna zulke snelle vorderingen in zijn voormalig gebied heeft gemaakt.
Zie van Mieris, Beschrijv. der Bisschopp. Munten en Zegels van Utr., bl. 249-261; dezelfde, Hist. der Ned. Vorst.; D. I. bl. 74, 75, 76, 78, 79, 117, 135, 159, 160, 163, 168, 169, 285, Burman, Utrechtsch. Jaarb., D. II. bl. 281, 286, 287, 318, 326, 330, 331, 344, 345, 395, 396, 407, 415, 417, 437, 444, 459, 496, 515, 527, 532, 533, D. III. bl. 13-16, 53, 54, 99, 109, 116, 129, 144-146, 163, 169-174, 177, 187, 234, 247, 248, 288, 316, 322-325, 345, 378, 383, 390, 393, 397, 418, 437, 459, 471, 475, 489, 504, 511-519, 520, 530; van Bemmel, Beschrijv. van Amersf., D. I. bl. 213; Kok, Vaderl. Woordenb., D. XI. bl. 71-82; (Loosjes), Characterk. der Vaderl. Gesch., D. II. bl. 115-119; Scheltema, Staatk. Nederl., D. I. bl. 278-280; van Kampen, Karakterk., D. I. bl. 221; Westendorp, Jaarb. voor de Prov. Gron., bl. 545, 591; Kist en Royaards, Arch. voor Kerk. Gesch., D. IX. bl. 47, 48, 80, 112, D. X. bl. 381; dezelfden, Ned. Arch. voor Kerk. Gesch., D. I. bl. 453, D. III. bl. 124, D. VII. bl. 74, 101, 104, 108. D. VIII. bl. 217; Arend, Algem. Geschied. des Vaderl., D. II. St. III. bl. 25, 84-135, 309-311; Kron. van het Hist. Gen., D. IV. bl. 55, D. V. bl. 194-204, D. VI. bl. 226, 228; van der Chys, de Munten der Heeren en Steden van Overijss., bl. 89, 90, 180; dezelfde, de Munten van Holl. en Zeel., bl. 388, 449, 464; dezelfde, de Munten van Friesl., Gron. en Drenthe, bl. 98, 407, 408.