Biographisch woordenboek der Nederlanden. Deel 3
(1858)–A.J. van der Aa– Auteursrechtvrij[Mr. Pieter de la Court]COURT (Mr. Pieter de la), afkomstig uit een geslacht dat in de zuidelijke Nederlanden te huis behoorde, van waar het om de vervolgingen tegen de Hervormden, wier leer zij toegedaan waren, op het einde der zestiende eeuw naar ons land gevlugt was en zich te Leiden had nedergezet. Pieter de la Court de Oude bijgenaamd, de vader van bovengenoemde, vestigde zich in 1613 te Leiden, om in de vrije uitoefening zijner beroeps- en handelszaken minder belemmerd te zijn. Hij rigtte aldaar fabrieken op en dreef eenen aanzienlijken handel in greinen, lakens enz. Zijne vrouw Jeanne des Planques, geboren te Marc bij Rijssel, schonk hem acht kinderen, waarvan er vier overbleven, namelijk Jacob, Pieter, Janneken of Jeanne en Jan. De tijd wanneer Pieter de la Court, de zoon, geboren is, is slechts bij waarschijnlijke gissing te bepalen, uit een van hem, bij de nog levende afstammelingen van dit geslacht, voorhanden zijnde portret in 1637 op koper gebragt, hetwelk volgens de aanwijzing daarbij op negentienjarigen ouderdom is vervaardigd, waardoor wij het jaar 1618 als zijn vermoedelijk geboortejaar verkrijgen. Dat hij meester in de regten was is thans buiten tegenspraak, daar hij als zoodanig voorkomt in de opdragt der nog aanwezige dissertatie van zijnen neef Jacob, die in 1675 aan de Leidsche hoogeschool tot meester in de regten bevorderd werd; onzeker is het evenwel waar hij dien graad heeft verkregen. Wijders blijkt het uit de familieberigten, dat hij zich met het fabriekwezen en den handel bezig hield en Leiden zijn verblijf was. De belangrijke wederwaardigheden van zijn leven staan in verband met de door hem uitgegevene werken. Bij de optelling dier geschriften hebben wij gereede aanleiding die mede te deelen. Hij woonde tot het jaar 1672 te Leiden, toen de gebroeders de Witt te 's Gravenhage werden omgebragt. Een vriend van Johan de Witt zijnde, en door zijne geschriften als een vijand van de stadhouderlijke regering bekend,Ga naar voetnoot(1) liep | |
[pagina 786]
| |
hij te Leiden groot gevaar van door het gemeen mishandeld te worden en wachtte hij, na de eerste bedreiging, eene tweede niet af, maar vertrok hij naar Antwerpen, waar hij gemeenzamen omgang had met Pieter de Groot en andere uitgewekenen, zich van tijd tot tijd te Aken ophoudende. Later, den 1sten December 1673, was hij reeds weder teruggekeerd, doch schijnt Leiden voor goed verlaten te hebben, althans gedurende de wintermaanden, en woonde hij toen te Amsterdam op de Fluweelenburgwal. Des zomers hield hij zijn verblijf op een landgoed nabij Leiderdorp, alwaar vroeger het huis Meerburg genaamd, gestaan heeft. Hier had hij en zijn oudste broeder Jacob elk een afzonderlijk lusthuis doen zetten, aan hetwelk zij den ouden naam Meerburg schonken. Het was op dit landgoed, dat men de eerste rijpe ananas in Holland gekweekt zag, en uit deszelfs tuinen eene menigte van planten aan vreemdelingen geleverd werden, gelijk dan ook de Engelschen de eerste ananas-planten bekomen hebben. Men houdt het daarom voor niet onwaarschijnlijk, dat Pieter de la Court en zijn tuinbaas Willem de Vink, diegenen zijn, aan wie Europa de eerste aankweeking dezer vrucht te danken heeft. Pieter de la Court was tweemalen gehuwd. Zijne eerste vrouw, die hij in 1657 huwde, was Elisabeth Tollenaar, uit een aanzienlijk geslacht, in wier bezit hij zich echter slechts kort heeft mogen verheugen, daar zij, gelijk ook haar kind, bij de bevalling stierf. In 1661 hertrouwde hij met Catharina van der Voort, met wie hij dertien jaren gehuwd geweest is. Zij overleed den 25sten Mei 1674 en liet hem twee kinderen na, Pieter, die verder volgt, en Magdalena. Op den 28sten April 1685 overleed de la Court te Amsterdam, en werd aldaar den 2den Mei in de Nieuwe kerk begraven. Men maakte op hem het volgende grafschrift:
Multa Viri Virtus magnanimi
Hier rust la Court, die Hollands magt,
Regt, Intrest, heeft verweert:
't Bedrog van Graaf, Prins Hof, ontdekt
En burgerpligt geleerd;
Die in des werelds staat en Neêrlands polieij,
Aanwijst, Tirannen overlast en Dwinglandij.
| |
[pagina 787]
| |
Er berusten van hem bij zijne afstammelingen drie geschilderde portretten, waarvan een op meer dan zestigjarigen onderdom door Godefridus Schalken geschilderd, door de zorg van den heer B.W. Wttewaal gelithographeerd is door J.P. Berghaus, en gevoegd is bij het in 1845 door genoemden heer Wttewaal te Leiden in 8o. uitgegeven handschrift van de la Court getiteld: Het welvaren der Stad Leijden. Uit de inleiding waarvan, wij de meeste bijzonderheden betreffende de la Court en zijn geslacht geput hebben, en welk werk, in 1659 geschreven, als de eersteling van de la Court's arbeid te beschouwen is, waarvan het handschrift, met nog een onuitgegeven werk van zijne hand, getiteld: Hollands Jaerbouck berustende is bij 's mans nazaat, den heer Mr. P.H. de la Court, te Utrecht. De werken van Mr. Pieter de la Court getuigen niet alleen van grondige studie en groote belezenheid, maar ook van bepaalde afkeerigheid der stadhouderlijke regering. Zij zijn evenwel zonder zijn naam uitgegeven, en teekende hij zich op den titel D.C., v.H. of v.d.H.; welke initialen verklaard worden door de mededeeling, dat de geslachtsnaam eigenlijk de la Cour was, en dat alzoo de beginletters v.H. of V.d.H. aangevuld tot van Hof of van den Hove, de juiste vertaling van zijne geslachtsnaam is; terwijl D.C. del Court del' Cour of de la Cour zal moeten aanduiden, zoo als sommige leden dezer familie gewoon waren zich te teekenen. Dat anoniem uitgeven van zijne werken heeft intusschen aanleiding gegeven, dat een groot getal van boeken, te dier tijd door anderen geschreven, tot nog niet lang geleden, aan de la Court zijn toegeschreven, en is de Heer Groebe de eerste geweest, die het groote getal van op zijn naam gestelde werken, tot vijf heeft teruggebragt. Latere onderzoekingen hebben geleerd, dat er daarvan nog twee uit de pen van den broeder van de la Court, Jan, die volgt, gevloeid zijn; ofschoon het dan toch te denken is, dat Pieter de la Court niet geheel vreemd aan de zamenstelling en uitgave daarvan zal geweest zijn. Naar aanleiding van bovengenoemde onderzoekingen, hebben wij alzoo aan de pen van den laatstgenoemde te danken, behalve het genoemde werk over het welvaren der stad Leijden, de volgende geschriften: Interest van Holland ofte gronden van Hollands welvaren, aengewesen door v.d.H. Amst. 1662, kl. 8o. Herdrukt aldaar in hetzelfde jaar in 12o. Er komen van dit werkje ook exemplaren voor, waarvan vel f en g met eene kleinere letter, en daarom in kleineren vorm gedrukt zijn. (Omtrent dit werkje valt het volgende op te merken. Of- | |
[pagina 788]
| |
schoon de la Court wel de schrijver van dit boek is, zij het dan niet geheel, dan toch voor het grootste gedeelte, nogtans is de uitgave buiten zijn weten geschied. Dit blijkt uit de voorrede van het volgende werk, dat wij van hem zullen opgeven; daarin toch zegt hij, dat de copij van dit werkje (de Interest) uitgeleend zijnde aan dezelfde personen, die er hem toe bewogen hadden om het te schrijven, in handen van zoodanigen kwam, die haar, buiten zijn weten, ter algemeenmaking aan den boekdrukker hadden afgestaan. Het bleek hem daarna, dat die druk was bezorgd door uitstekende personagien, die niet alleen zich verwaardigd hadden, dat werk te vermeerderen en te verminderen, maar goedgevonden hadden, twee geheele capittelen bij zijn handschrift te voegen. Had men vroeger sterk vermoeden, dat de schrijver van die twee hoofdstukken (het 29ste en het 30ste) niemand anders was dan den Raadpensionnaris Johan de Witt, dat vermoeden is zekerheid geworden, sedert de hoogleeraar H.W. Tydeman te Leiden, op eene verkooping te Amsterdam, een handschrift van de la Court's Interest is magtig geworden, waarin de bedoelde capittelen, met de eigen hand des Raadpensionaris geschreven, voorkomen. De uitgave van dit werk nu, en van de tegelijkertijd uitgegevene Politike Discoursen, welke evenwel niet van Pieter, maar wel van Jan de la Court geschreven waren, doch waarvan eerstgenoemde genoemd werd schrijver te zijn, had op diens lotgevallen eenen belangrijken invloed en ondervond hij daardoor vele onaangenaamheden. Inzonderheid werd in die boeken de geestelijkheid aangerand, en nu maakte de kerkeraad der Nederduitsche Hervormde gemeente te Leiden het bestuur op zijne schriften indachtig, en werd de schrijver aangezegd, zich van het H. Avondmaal te onthouden, totdat hij zich zou gezuiverd hebben. Niet dan in het volgende jaar, 1663, kwam de la Court tot de verklaring, dat hij de schrijver van de Politike Discoursen niet was, en dat in het andere werk dingen voorkwamen die hij niet approbeerde. Hiermede liep deze zaak ten einde, ofschoon het niet aan tegenschriften ontbrak, waarin hij, bij zijnen naam, als een twist- en oproermaker, een verrader, godslasteraar, woekeraar en wat dies meer zij, werd uitgekreten.) Aanwysing der heilsame politike Gronden en Maximen van de Republike van Holland en West-Friesland. Leiden en Rott. 1669 4o. met een privilegie van de staten van Holland en West-Friesland door den Raadpensionaris J. de Witt onderteekend. Ook herdrukt Leiden en Rotterdam 1670, 1671, 8o. en in 1743 in het Engelsch vertaald en te Londen uitgegeven. Eene Fransche overzetting van eenige hoofdstukken dezes werks, gaat uit onder den titel van: Memoires de Jean de Witt, Grand Pensionaire de Hollande etc. Regensburg, derde uitgave, 1709. 12o. | |
[pagina 789]
| |
(Dit werk nu is eene vermeerderde en verbeterde uitgave van de Interest van Holland. De bewuste hoofdstukken van de Witt, waar van wij boven spraken, komen mede er in voor, en wel het 5de 6de en het begin des 7den hoofdstuk van het derde deel. De la Court zegt in zijne voorrede ‘dat hij dezen zijnen arbeid niet zonder voorweten in de gunstige bescherming der staten van Holland en West-Vriesland ter drukperse had willen overgeven.’ De heer Groebe merkt te regt aan, dat de la Court daarmede het oogmerk schijnt gehad te hebben, zijne lezers diets te maken, dat de staten, door hun verleende privilegie, daarmede den inhoud des geheelen werks hadden goedgekeurd, en alzoo met des schrijvers denkbeelden instemden; doch dat dat privilegie intusschen niet aan den schrijv er, maar aan den uitgever was verleend en, gelijk altijd, ten d oel had, den uitgever te bewaren bij zijn goed en wettig regt van eigendom. Het was er dan ook verre van af, dat de staten zich er door gebonden achtten; want toen de afgevaardigden der synode van Zuid-Holland, in de vergadering der staten, op den 28sten Mei 1669, juist de aangehaalde woorden uit de voorrede, als een hunner voornaamste bedenkingen tegen het werk inbragten, bleef de veroordeeling van hetzelve niet achter. Het boek werd gedesavoueerd en geimprobeerd; het octrooi werd ingetrokken en de exemplaren van het werk verduisterd; de auteur zou worden opgespoord en in proces gesteld, en eindelijk eene publicatie afgekondigd, waarbij eene boete van 600 caroli guldens bepaald werd tegen degenen die het werk drukken, verkoopen of verzenden zouden enz.) Behalve deze werken zou de la Court, hoewel de familiepapieren geen melding maken dat dit werk van zijne hand is, dan ook nog de schrijver zijn volgens den heer Groe be, van: Naauwkeurige Consideratie van Staet, weegens de heerschappije van een vrije en geheymen Staatsregeeringh, over de gansche aertbodem. Aangewesen door v.d.H. Amst, 1662, 12o. Hiervan nog eene uitgave in 12o. met kleiner letter gedrukt. Sinrijke Fabulen, enz. Amst. 1685, 4o. In 1731 door J. van Hoogstraten in versmaat overgebragt, onder den titel van Staat- en Zedekundige Zinnespreuken of leerzame fabelen. Volgens den heer van Rees, hieronder aangehaald, was hij ook de schrijver van: Historie der Gravelicke Regeering in Holland, beschreven door V.H. Amst. 1662, kl. 8o. Het huwelijk zijner zuster Johanna met Adriaan Heereboord in 1646, schijnt aan de la Court de eerste ongezochte aanleiding tot schrijven te hebben gegeven; gelijk hij dan ook in 1648 in kl. 8o. een heftig geschrift tegen Heereboord in het licht gaf, hetzelfde jaar herdrukt en vermeerderd, waartegen eene Naeckte en nodige verdedigingh van Heere- | |
[pagina 790]
| |
boord verscheen, gevolgd door meer andere schriften van beide zijden, waarover de la Court op den 17den Maart 1649 door den schout werd gedagvaard, doch de zaak in der minne geschikt. Het aandeel dat de la Court aan de geschriften van zijnen broeder Jan had, zullen wij beneden aanwijzen. Volgens de heer Wttewaal is de taal van de la Court, over het geheel genomen, goed, zijn stijl heeft het karakteristieke zijner eeuw, is kernachtig, spreukvol, satiriek, soms scherp. Had hij zijne denkbeelden in gematigder uitdrukkingen ingekleed, zoo zouden zijne werken meer doel bereikt, althans andersdenkenden niet verbitterd hebben; dit is echter zeker, dat ieder onpartijdig beoordeelaar, zijne schriften lezende, hem niet alleen voor een bekwaam en scherpzinnig mensch, maar ook voor een godsdienstig, regtgeaard Nederlander zal erkennen, wiens nagedachtenis aller hoogachting waardig is. En al is het dat andere inzigten sommigen minder doen instemmen in zijnen lof als staatkundig schrijver, niemand voorzeker zal hem dien als staathuishoudkundige ontzeggen, na kennis gemaakt te hebben met het uitmuntende geschrift door den heer Wttewaal aan het licht gebragt.
Zie Pieter Paulus, Unie van Utrecht, (eerste druk) Inleiding, bl. 174 en volgg.; Lat. en Nederd. Keurd., D. I. bl. 509, IIIde vervolg, bl. 117; van Mieris, Beschr. van Leiden, D, II. bl. 619; D. Groebe, Iets over P. de la Court en zijne Schriften, in Algem. Konst- en Letterb. 1844, D. II. bl. 162, 178, 196, 210, Bilderdijk, Gesch. des Vaderl. d. IX. bl. 265, d. X. bl. 321, 322; Cat, van de Bibl. der Maatsch. van Nederl. Letterk. te Leiden, D. II. bl. 67-70; 455; Proeve uit een onuitgegeven Staathuishoudk. Geschrift, het Welvaren der Stad Leyden, door P. de la Court, uitgegev. door B.W. Wttewaal, Leiden, 1845 8o. bl. 1-XXVIII en 181-191; Mr. O. van Rees, over de Politieke Gronden en Maximen, enz. van P. de la Court. Utr. 1851; Nieuwe Bijdrage voor Regtsgel. en Wetgev. 1852, N. 3, bl. 530; de Navorscher, D. II. bl. 81-82; van Leeuwen, Nieuwe Catal. der Prov. Bibl. van Friesl., bl. 127-130. |
|