bij zijne komst alles goedkeurde. Hier werd hij gewond en te Waterloo waar hij, zoo als de Prins zelf getuigde, hem van groote dienst was, ontving hij twee wonden en werd een paard onder hem doodgeschoten.
Hoe groot het vertrouwen was, dat Koning Willem I in de Constant-Rebecque stelde, kan daaruit worden opgemaakt, dat hij in de eerste dagen van Augustus 1830 in eene zeer vertrouwelijke zending naar Engeland vertrok, om met den Hertog van Wellington, toen eerste Minister, te beraadslagen omtrent de maatregelen te nemen, ten gevolge van de in Frankrijk toen uitgebrokene omwenteling.
Den 28sten Augustus 1830, vier dagen nadat het oproer te Brussel uitbrak, volgde hij den Prins van Oranje naar Antwerpen, en vervolgens op den 1sten September daaraanvolgende op zijnen togt binnen Brussel; het was het paard van de Constant-Rebecque, dat de Prins bereed nadat het zijne gekwetst was geworden, en waarmede hij den gevaarlijken togt van het stadhuis naar het paleis volbragt. De Constant-Rebecque hem volgende op het paard van een der bedienden, had het ongeluk met zijn paard neder te storten, en ware hij niet door eenen Belg gered, hij zou de mishandeling der losbandige menigte niet zijn ontkomen.
Als chef van den staf was hij Prins Frederik ter zijde bij den aanval op Brussel (23-26 September), en werd daarbij aan den linkerarm gewond, toen hij aan het hoofd van de midde-kolonne tegen de schaarbeeksche poort oprukte. Niettegenstaande deze verwonding, bleef hij nog vier dagen onvermoeid werkzaam, doch verliet toen Brussel op last van Prins Frederik, om aan den Koning den toestand van zaken te doen kennen en zijne wonde te doen genezen.
In 1831 was hij weder, als chef van den staf bij het leger dat België binnentrok, den Prins van Oranje ter zijde, en hij stelde op diens last op den Pellenberg de voorwaarden der capitulatie van Leuven, en nog dienzelfden dag magtigde de Prins hem, om met den Franschen Maarschalk Gerard alles te regelen, hetgeen betrekking had tot den terugtogt der troepen naar de grenzen van Oud Nederland.
Sedert den 24sten November 1816, was de Constant-Rebecque Luitenant-Generaal. Hij werd op zijn dringend verzoek gepensionneerd den 9den Augustus 1837, met toekenning van den rang van Generaal-Majoor der Infanterie, en toen tevens ontslagen uit zijne betrekking van opper-intendant over de opvoeding der kleinzonen van Koning Willem I, waartoe hij in 1826 was benoemd.
Behalve met onderscheidene vreemde ordens, als: Kommandeur van het legioen van eer, de militaire Bathorde van Engeland, Ridder 2de klasse van de orde van den Rooden Adelaar van Pruissen, werd hij door Koning Willem I vereerd