[Maria la Combe]
COMBE (Maria la), geboren van Cijs. Zij zag te Leiden in het jaar 1656 het levenslicht. Hare ouders, die tot den aanzienlijken stand behoorden, onderwezen haar in de Hervormde godsdienst. Negentien jaren oud zijnde, trad zij in het huwelijk met een rijk edelman, La of de Combe genaamd, die haar zoo slecht behandelde, dat zij na verloop van achttien maanden van hem scheiden moest, overlijdende hij zes maanden daarna.
De broeder van La Combe nam haar met zich naar Frankrijk, en na eenigen tijd te Parijs te hebben vertoefd, ging zij tot de Roomsch-Katholijke godsdienst over, waardoor zij zich den haat harer ouders op den hals haalde, die haar allen onderstand weigerden. De Pastoor, tot wiens kerk zij behoorde, nam haar tot zich. Na eenige jaren een stil leven geleid te hebben, kwam zij op het denkbeeld om eene vereeniging te stichten van ligtzinnige vrouwen, die eene vrijwillige boetvaardigheid wilden beoefenen. In 1686 rigtte zij daarvan een genootschap op, hetwelk zij het gezelschap van den Goeden Herder noemde, en dat zulk een goeden voortgang had, dat zij van gouvernementswege eene vrije woning erlangde en in vele steden van Frankrijk navolging vond, ja zelfs nog twee dergelijke inrigtingen in Parijs tot stand kwamen.
Maria la Combe overleed te Parijs den 16den Junij 1692, en hare instelling bestond tot het jaar 1790.
Zie Halma, Toon. der Ver. Ned.; Bayle, Diction. Hist.; Hoogstraten, Woordenb., die ook hare in druk uitgegevene levensbeschrijving vermeldt; Kok, Vaderl. Woordenb., D. X. bl. 596 en 597; Biograph. Univers., T. V. p. 142.