[Johan Claudius Cocq]
COCQ (Johan Claudius), geboren te Antwerpen, behoorde tot de dwergen van de kleinste soort, doch was een bekwaam kunstschilder en beeldhouwer, die in 1696 ontboden werd, om met Frank Pieterse Verheyden van 's Gravenhage, onder opzigt van Jacob Romans, architect van Willem III, Koning van Engeland, het kasteel van Breda met kunstige beelden en schildersieraden op te pronken. Het aandeel, hetwelk Cocq aan dit werk had, voltooide hij, geholpen door zijnen zwager Cherlippus en zeven of acht knechts, zeer kunstig; zes onderscheidene beelden werden door hem gebeiteld, en onder anderen de oorlogsgod Mars, welke ten allen tijde de verwondering der kunstminnaars heeft opgewekt. Nog heeft men van hem de standbeelden van Johannes en Petrus, ter regterzijde van het koor in de St. Jacobskerk te Antwerpen, en het beeldhouwwerk in den voorgevel van het paleis te Antwerpen.
Cocq huwde de dochter van eenen gemeenen kramer, die hem jaarlijks een kind baarde, maar zoo norsch, kribbig en gemelijk van humeur was, dat zijne overige dagen daardoor vergald werden. Hij overleed in zijne geboortestad in het begin van 1735, oud van jaren en zat van onrust, zijne vrouw met onderscheidene kinderen, doch weinig goed, nalatende. Hij voerde den roem met zich ten grave, van met bijzondere bekwaamheid het penseel en den beitel te hebben gehanteerd, en heeft, zoo uit marmer als anderen steen en hout, vele kunstige levensgroote beelden, kindertjes, festoenen en meer sieraden van dien aard vervaardigd, alsmede een oneindig getal kleine naakte nimfen, saters, cupido's, vazen en andere kunstige voorwerpen, uit been gesneden of uit potaarde geboetseerd. Bovendien was hij een uitmuntend teekenaar en geen minder groot meester in het ontwerpen van verhevene ordonnantiën.
Zie de Chalmot, Biogr. Woordenb.; Immerzeel, Levens en Werken der Kunstschilders.