Biographisch woordenboek der Nederlanden. Deel 3

[Johan Hendrik Coccejus]

COCCEJUS (Johan Hendrik), zoon van den voorgaande, geboren te Franeker, legde zich op de Regtsgeleerdheid toe, hoewel hij de Godgeleerdheid niet verwaarloosde. Hij was Griffier van de leenen van Holland en Geheimschrijver van de Generaliteits Rekenkamer, doch heeft zich vooral verdienstelijk gemaakt door het uitgeven van de werken zijns vaders wiens naam en eer hij op eene loffelijke wijze verdedigde, niet slechts in de voorrede voor diens werken, maar ook in de volgende schriften:

Coccejus ser en leer verdedigd tegens de aanklagten van Antonius Hulsius. Leyd. 1676, 4^o.

Nader onderzoek van het regte verstand van den Tempel van Ezechiel tegen Campegius Vitringa. Amst. 1692, 2 deelen, 4^o.

Le Chef des moqueurs démasqué, par Néophile l'Alethée, La Haye, 1707, 8^o., hetwelk ook in het Nederduitsch verscheen met den titel:

Jock en ernst, of korte zamenspraak over Mr. de Jaucourt en zijne voor- en tegensprekers. 1708.

Coccejus overleed in 1712 en was gehuwd met Maria Heinsius, die hem en zijnen beroemden vader een gedenkteeken stichtte in de St. Pieterskerk te Leiden.

Zie van Abcoude, Naamrey. van Nederd. Boeken, D. I. St. I. en III; van Hoogstraten en Brouërius van Nidek, Groot Algem. Hist. Woordenb.; Kok, Vaderl. Woordenb., van Abcoude en Arrenberg, Naamreg. van Nederd. Boeken; de Chalmot, Biogr. Woordenb., D. VII. bl. 86; Biogr. Univ.; Glasius, Godgel. Nederl.; Nicéron, Mémm. de la rep des lett., T. VIII; Vriemoet, Ath. Fris., p. 318; van Mieris, Beschr van Leiden, D. I. bl. 59, 60.