sius, wiens hulp en raadgevingen hem tot merkelijk voordeel strekten. Geen wonder dus, dat de verzorgers der Leidsche hoogeschool, toen zij een plan ontwierpen, om eenen kruidhof aan te leggen, aan Cluyt de uitvoering van het ontworpen plan opdroegen.
Hij die tot de volvoering der hem opgedragen taak uitnemend bevoegd was, kweet zich daarvan dan ook met eenen ijver, welke den hoogsten lof verdient, en liet geene middelen, die binnen zijn bereik waren, onbeproefd, om den Akademischen kruidhof van de noodige planten te voorzien, en den voorraad daarvan gedurig te vermeerderen. Zelfs ontzag hij zich niet den Akademischen kruidhof ten kosten van den zijnen te verrijken. In dien loffelijken ijver volhardde hij tot aan zijnen dood, en wist dien ook aan zijnen zoon; den hier volgende Outgers Cluyt, mede te deelen.
Dirk Outgers Cluyt schijnt zich ook met de Natuurlijke historie te hebben bezig gehouden, althans hij heeft geschreven, doch daarin grootelijks de ouden gevolgd:
Van de Bien, haeren wonderlijcken oorspronck, natuer, eygenschap, krachtige, ongehoorde en seldsaeme werken; waer in bemerckt worden haere wonderlijcke politiën, enz. vervat in dry boecken in vorm van samensprake. Leyd. 1598. Amst. 1607 of 1608, 12o nog Amst. 1653, 12o. Antw. bij Colyn zonder jaar; Amst. 1785, 8o. Voor dit werkje komt zijn portret voor.
Zie Paquot, Mémm. Litt.; pag. 508; de Chalmot, Biogr. Woordenb., D. VII. bl. 65 en 66; van Kampen. Geschied. der Lett. en Wetensch. in de Nederll., D. I. bl. 322; Collot d'Escury, Holland's Roem, D. VII. bl. 186; Siegenbeek, Geschied. der Leidsche Hoogeschool, D. II. bl. 65; Biogr. Universelle.