Biographisch woordenboek der Nederlanden. Deel 3
(1858)–A.J. van der Aa– Auteursrechtvrij[Mr. Jacob Arnold Clignett]CLIGNETT (Mr. Jacob Arnold), vermoedelijk een bloedverwant van den voorgaande en zoon van Mr. Pieter Frans Clignett, geboren in 1756, studeerde aan de hoogeschool te Leiden, en werd aldaar den 3den Maart 1780 tot Doctor in de Regten bevorderd, na eene verhandeling over het nadeel door vreemde wetten aan het Romeinsche regt aangebragt, enz.Ga naar voetnoot(1), met lof verdedigd te hebben. Vervolgens werd hij Advokaat te Leiden, waar men hem, die in de woelige dagen voor 1787 de partij der Patriotten was toegedaan, in 1786 tot een der negentien Geconstitueerden tot voortzetting der grondwettige herstelling aanstelde, vervolgens werd hij in 1802 tot Lid van den Zeeraad benoemd. Na de omwenteling van 1813 zag hij zich door den Souvereinen Vorst benoemd tot Raadsheer bij het Hoog Geregtshof te 'sGravenhage, welken post hij waarnam, tot hij den 30sten December 1827, plotseling voor den aanval eener beroerte bezweek. Doch niet zoozeer op het gebied der regtsgeleerdheid, maar vooral als Nederduitsch Taalkundige heeft Clignett zich beroemd gemaakt. Hij toonde in het beoefenen dier wetenschap een scherpzinnig vernuft, gepaard aan eene uitgestrekte en grondige kennis onzer oude taal, ofschoon hij eer tot de critische school van Balthazar Huidecoper, dan tot de nieuwere van Jacob Grimm behoorde. Eerst schreef hij eene zeer uitgewerkte taalkundige voorrede voor Gherard van der Schuere, Teuthonista of Duytschlender, Leyden, 1804, 4o., welke reeds in 1792 door den Gorinchemschen Rector Cornelis Boonzajer was ter perse gedaan, toen diens vroegtijdige dood hem belette de proeven na te zien, doch waarvan Clignett eindelijk in 1804 de uitgave op zich nam. In gezegde voorrede zocht hij het naauwe verband, dat er tusschen het Nedersaksisch en de Nederduitsche taal bestaat, aan te toonen, en gaf alzoo blijk van zijne grondige studie der Duitsche en Nederlandsche schrijvers uit de middeleeuwen. | |
[pagina 474]
| |
Voorts zond hij nog met Mr. Johannes Steenwinkel, in het licht: Taelkundige Mengelingen, uitgegeven onder de zinspreuk: Linguam Patriae Excolendi Amore, Leyd. 1781-1785. 6 Stukjes 8o. J. van Maerlant, Spiegel-Historiael of Rijmkronijk met aanteekeningen, door Mr. J.A. Clignett en Mr. J. Steenwinkel, Leyd. 1784, 1785. 2 deelen 8o.
Door hem alleen werd bovendien nog uitgegeven: Bijdragen tot de oude Nederlandsche Letterkunde, 's Gravenh. 1819, bevattende den Esopet of de Oud-Nederduitsche berijming der Esopische Fabelen, en Willem van Hildegaersberch van sinte Gheertruden Min, beiden met voorberigt en aanteekeningen. Vertoog over het aantal der Handschriften door Huidecoper gebruikt, bij de uitgaaj der Rijmkronijk van Melis Stoke, 's Gravenhage, 1825 8o. Clignett was ook Lid van de tweede klasse des Koninklijken Nederlandschen Instituuts.
Zie Vaderl. Hist. ten verv. op Wagenaar, D. XII. bl. 80, D. XLV. bl. 28; Algem. Konst- en Letterb. 1809, D. I. bl. 401, 1828. D. I. bl. 20; Ypeij, Geschied. van de Christel. kerk in de 18de eeuw, D. III. bl. 480; van Kampen, Geschied. der Lett. en Wetensch in de Nederll. D. II. bl. 495 en 496; Aanh. op het Algem. Woordenb. van Kunstt. en Wetensch van G. Nieuwenhuis; (de Jong), Alphab. Naaml. van Boeken; van Wijk, Algem. Wetensch. Woordenb.; Biogr. Univ; Catal. van de Bibl. der Maatsch. van Nederl Letterk. te Leiden, D. I. bl. 139, 149, 207, 208. |
|