Biographisch woordenboek der Nederlanden. Deel 3
(1858)–A.J. van der Aa– Auteursrechtvrij[Mr. Gerard George Clifford]CLIFFORD (Mr. Gerard George), uit het zelfde geslacht als de voorgaande, zoon van George Clifford en van Jacoba Maria Kuysten van Hoesen, geboren te Amsterdam den 16den Februarij 1779, werd, na wel volbragte studiën, aan de hoogeschool te Leiden, op het verdedigen van eene Verhandeling over verschillende lezingen en opmerkingen in de brokstukken der voorjustiniaansche regtsgeleerdheid, nog overig uit de Instituten van den Regtsgeleerde CajusGa naar voetnoot(2), den 22sten Februarij 1802 tot Doctor in de Regten bevorderd, en vestigde zich als Advokaat in zijne geboortestad, van welke hij tot Thesaurier werd aangesteld. Na hier tot in het jaar 1824 met lof te zijn werkzaam geweest, zag hij zich tot Lid der Tweede Kamer van de Staten-Generaal verkozen, en onderscheidde zich in de zittingen van 1825 en 1826, door zijne reden over de onteigening en over de leening van 20 millioen ten voordeele van de Oost-Indische bezittingen. Hij was een voorstander van den vrijen handel en bestreed als zoodanig in 1826 de voorstellen der Regering over het tarief der douanen. Later tot Minister der Kolonien benoemd, werd hij in 1834 Minister van Staat en Lid van de Eerste Kamer der Staten-Generaal, welke waardigheden hij nog bekleedde, toen hij den 7den Maart 1847 op zijn buitenverblijf bij Arnhem overleed. Hij was gehuwd met Wilhelmina Antoinette Catharina Roemelé, en had bij haar eenen zoon verwekt, George Anthony Clifford. Zijne verdiensten omtrent den Staat, werden met het eereteeken van Kommandeur der orde van den Nederlandschen Leeuw bekroond.
Zie Galer. Hist. det Contempp.; Handell. van de Jaarl. verg. der Maatsch. van Nederl. Letterk. te Leiden, gehouden den 17den van Zomerm. 1847, bl. 39. |
|