[George Clifford]
CLIFFORD (George), zoon van George Clifford en van Anna Maria van Schuylenburch, geboren te Amsterdam, den 7den Januarij 1685, uit een oud Patricisch geslacht, dat onderscheidene jaren de eerste betrekkingen in zijne geboortestad bekleedde, woonde te Amsterdam, ofschoon hij den zomer meestal op zijne buitenplaats de Hartenkamp bij Haarlem doorbragt, waar hij zich met de beoefening der kruidkunde en natuurlijke historie bezig hield, zijnde hij een der beroemdste liefhebbers in die studievakken der achttiende eeuw geweest.
Hij bezat op het gezegde buitengoed den prachtigsten en volledigsten plantentuin van geheel Europa, in welken de zeldzaamste gewassen uit alle werelddeelen werden gevonden, eene talrijke menagerie van vreemde viervoetige dieren, en een maseum van natuurlijke historie, met eene daarbij behoorende bibliotheek. De groote Carolus Linnaeus, die, op aanbeveling van den niet minder beroemden Hermannus Boerhaave, met het opzigt der tuinen van Clifford belast werd, vormde zich van 1735-1738 op den Hartenkamp tot wetgever in het gebied der stelselmatige natuurlijke geschiedenis, bragt er alles volgens zijn stelsel in orde, en beschreef de aldaar voorhanden zeldzame gewassen, welke beschrijving Clifford, onder den titel van Hortus Cliffortianus, Amst. 1737, fol., prachtig liet drukken. Linnaeus noemde een nieuw in dit werk beschreven plantengeslacht Cliffortia, en eene pisangsoort Cliffortiana, ook bewerkte hij daar het Viridarium Cliffortianum en de Musea Cliffortiana. Overal, waar van Linnaeus wordt gesproken, vindt men dan ook van Clifford gewag gemaakt.
Clifford overleed den 10den April 1760. Hij was gehuwd met Johanna Bouwens, bij wie hij vijf zoons en eene dochter verwekte. Zijne zoons waren: George Clifford, Raad en Schepen der stad Amsterdam; Jan Clifford, Burgemeester dier stad; Henry Clifford, Pieter Clifford,