[Herman Cleuter]
CLEUTER (Herman), een geboren Amsterdammer, voerde het bevel over een jagt van Amsterdam, waarmede hij de vloot van Heemskerk op den togt naar de Middellandsche zee en in den strijd bij Gibraltar vergezelde. Hij behoorde onder die Kapiteinen, welke den Duinkerkers zeer veel afbreuk deden.
Zoo tastte hij, den 19den Augustus 1622, als Vice-Kommandeur, met eenige andere schepen, twee oorlogschepen van Ostende aan, met dat gevolg, dat zij op strand werden gejaagd en reddeloos geschoten. Niet zoo goed gelukte hem een tweede aanval tegen drie schepen uit de zelfde stad. Terwijl hij den Admiraal der vijanden aan boord legde, van plan, om het schip te veroveren, werd dat van Cleuter door eenen grooten kogel in den boeg getroffen, zoodat hij in het uiterste gevaar was van te zinken. Een gedeelte van zijn volk redde zich op het schip van Kapitein Quast, maar de getrouwe Bevelhebber en zijne Officieren weigerden het schip te verlaten, en hielden moedig vol tegen den vijand. Eindelijk zonk het schip, de dappere Kommandeur dreef in den donker op een stuk van het wrak zeewaarts in, doch werd toch noch gered, met een deel zijner matrozen; zijn Luitenant kwam met veertig van het zeevolk in de baren om. De Admiraal der vijanden Jan Michiels werd echter zoodanig door de Nederlanders geprangd, dat hij het vuur in zijn buskruid stak, en in de lucht vloog.
Toen Cleuter bij de Admiraliteit berigt bragt van het gebeurde, werd hij met eene gouden keten, zijn scheepsvolk in geld beloond.