Biographisch woordenboek der Nederlanden. Deel 3
(1858)–A.J. van der Aa– Auteursrechtvrij[Walrand Cornelis Lodewijk Clarisse]CLARISSE (Walrand Cornelis Lodewijk), broeder van den voorgaande, geboren den 17den April 1811 te Harderwijk, genoot zijne geleerde opvoeding te Leiden, waar hij in 1818 als Student aan de hoogeschool werd ingeschreven. Hier toonde hij meer en meer, op het voetspoor van zijnen ouderen broeder, het voorbeeld van zijnen uitmuntenden vader te willen volgen, en verwierf zich grooten lof van kennis der Grieksche en Latijnsche Letterkunde, aan wier beoefening hij zich bij voorkeur toewijdde, ten bewijze daarvan strekte het in 1834 bekroond antwoord, op eene prijsvraag van de Faculteit der Letteren aan de Utrechtsche hoogeschool, bevattende eene Verhandeling over het leven, zedelijk karakter van Pericles en diens verdiensten jegens de Republiek van AthenenGa naar voetnoot(1). Nog in het zelfde jaar werden zijne verdiensten erkend, door zijne benoeming tot Conrector van het Nassausch-Veluwsch Gymnasium te Harderwijk, aan hetwelk hem drie jaren later het Rectoraat werd opgedragen, nadat hij de door de wet gevorderden graad van Doctor in de Letteren verworven had, met de verdediging eener geleerde en fraai geschrevene verhandeling, behelzende Aanteekeningen op het tijdvak van Thucydides uit den Peloponnesischen oorlogGa naar voetnoot(2), Nu wijdde hij zijne tijd geheel aan de opleiding der hem | |
[pagina 411]
| |
toevertrouwde jeugd, wier vorming hij met kunde en getrouwheid behartigde; aan zijne bezigheden als Schoolopziener, tot welken post hij in het jaar 1844 werd aangesteld, en welks pligten hij met lofwaardigen ijver vervulde, en aan de genoegens en zegen eener gelukkige echtverbindtenis, tot eene hevige ziekte hem binnen weinige dagen den 25sten December 1845 in het graf rukte. Hij was gehuwd met Mejufvrouw van Loenen, en liet drie kinderen na. Behalve de bovengenoemde verhandelingen, gaf hij nog enkele stukken in het licht, gedrukt in de Symbolae Literariae, door eene vereeniging van Leeraren op Gymnasiën in ons Vaderland uitgegeven, als ook in het Tijdschrift de Gids. Hij had het genoegen zijne verdiensten als Letterkundige door zijne benoeming tot lid der Archaeologische Maatschappij te Athenen bekroond te zien, en was sedert het jaar 1844 lid der Maatschappij van Nederlandsche Letterkunde te Leiden.
Zie Algem. Konst. en Letterb. 1844. D. I. bl. 428, 1846, D. I. bl. 17; R.A. (Mr. C.P.E. Robidé van der Aa), Een kort woord ter nagedachtenis van een edel mensch, geplaatst in de Wekker voor 1846; Bouman, Memoria J. Clarissii, pag. 129 et seqq. en vooral Handell. der Jaarl. Vergad. van de Maats. der Nederl. Letterk. te Leiden, gehouden den 18 van Zomerm. 1846. bl. 22-25, die wij hier grootendeels gevolgd zijn. |
|