tot de landschapsvergadering, het voornaamste onderwerp van twist. Eenigen hadden zich reeds in 1666 vervoegd aan de vergadering der Algemeene Staten te 's Gravenhage en men had toen reeds een ontwerp gemaakt, tot bijlegging der oneenigheid; doch het gaf in het gewest komende geen genoegen. Men nam het zelfs aan Egbert Clant en Johan Mepsche, die naderhand Gemagtigden uit de Algemeene Staten verzochten, zeer euvel, dat zij zich te dien einde naar 's Gravenhage hadden begeven. Doch de Algemeene Staten zonden evenwel, in het voorjaar van 1667, Gemagtigden naar Groningen die eenige orde stelden op het stuk der monstering en op het bewind der schepperijen en zijlvesterijen, dat is dijken en sluizen; doch echter zoo voldoende niet, of men moest in het volgend jaar nog tot nadere verbetering en vermeerdering van het voorgaande reglement komen. De voorslagen hiertoe gedaan, mishaagden nogthans der stad die er zich tegen verklaarde, in een vertoog in October ter algemeene staatsvergadering ingeleverd, waarin zij onder anderen beweerden, ‘dat eenige Ommelander Heeren, onder den schijn van het reglement op de monstering verbeterd te krijgen, alleen zochten eenige schadelijke nieuwigheden in te voeren, en de belangen van de stad en van het landschap te brengen tot kennis van de Algemeene Staten, waartoe zij niet gezind waren.’ Dit vertoog werd nog door twee anderen gevolgd, zoo aan de Algemeene Staten als aan hunne Gemagtigden tot de zaken van de Ommelanden. Doch de Ommelander Heeren, onder welke inzonderheid ook Egbert Clant behoorde, beklaagden zich op hunne beurt, ‘dat de stad zich bemoeide, met hetgeen de regegering der Ommelanden op zich zelf betrof.’ Maar de sterkste partij of Prinsgezinden, zich niet willende voegen naar de Algemeene Staten, bleven het bewind in handen houden. De stad Groningen en de Ommelanden raakten eerlang wederom in geschil, hetwelk door verkozen
Regters, in 1670, afgedaan werd.
Clant overleed den 24sten Maart 1709, en liet bij zijne echtgenoote Anna Lewe drie dochters na.
Zie Aitzema, Saken van Staet en Oorl., D. V. bl. 813, 814, D. VI. bl. 85, 86, 97-102, 585, 586, 598-603, 625-629, 635, 636; Wagenaar, Vaderl. Hist. D. XIII. bl. 342-344; Kok, Vaderl. Woordenb.; de Chalmot. Biogr. Woordenb., uit medegedeelde berigten aangevuld