[Allert Clant]
CLANT (Allert), Overste in dienst dezer landen, verzocht in 1589 den Staten Generaal, om op hunne commissie te mogen ligten acht vendelen knechten en daarna noch twee vendelen elk van twee honderd koppen of hoofden, tot seecker exploict op den vyandt, zeggende het meerendeel van deze knechten binnen drie dagen op de loopplaats te zullen gereed hebben, ten einde met twaalf- of dertienhonderd voetknechten den Lande eene ruiterdienst te doen voor de tijd van 21 of 22 dagen; dit werd hem ingewilligd en kort daarna, in Mei des zelfden jaars, voegde hij zich bij de troepen van Maarten Schenck, om het huis te Bleijenbeek, dat door Marçus van Rije, Markgraaf van Varabon, belegerd was, te ontzetten, waarin zij echter niet slaagden. In Junij daaraanvolgende met zijn volk voor Rees gekomen zijnde, en zich daar nedergeslagen hebbende, werd hij den 2den Julij in den nacht onverhoeds door de Spanjaarden met alle magt aangevallen. Doch hij ontving hen zoo wel, dat zij, met groot verlies, onder anderen van eenige Kapiteins, moesten afdeinsen. Van Clants volk waren mede twee Kapiteins gekwetst en eenige manschappen gedood en gekwetst.
In Augustus daaraan volgende ging hij een verdrag aan met Graaf Willem Lodewijk van Nassau, om eenig volk in de Ommelanden te brengen en den vijand aldaar afbreuk te doen. Daar echter zijn aangeworven volk uit eenen bandeloozen hoop bestond, die, aan het plunderen gewoon, niet was bij een te houden, verliep het grootendeels. Aangezien nu Clant daarbij zeer groote schade geleden had zoo verzocht hij aan de Staten-Generaal weder commissie, om 1000 man te mogen aannemen ten dienste van den Lande, hopende zijne schade weder te herhalen, doch dit werd hem afgeslagen.
Zie Bor Nederl. Oorll. B. XXVI. bl. 443 (31), 458 (41), 482 (57), B. XXVII. bl. 495 (3).