en door de Evangelisten nopens Jezus Christus nagelaten, met en gevoegd bij eene vergelijking van de uiterlijke omstandigheid dier schrijveren, een bewijs kan opleveren voor de echtheid der Evangelische schriften? welk antwoord de zilveren medaille werd waardig gekeurd.
Dit genootschap erkende bovendien zijne wetenschappelijke verdiensten, door hem in 1807 tot Lid te benoemen; een jaar later verkoos de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde hem tot medelid, waarin zij in 1811 door de Hollandsche Maatschappij der Wetenschappen te Haarlem gevolgd werd. In 1825 werd hem op voorstel van de faculteit der bespiegelende wijsbegeerte en der letteren aan de Hoogeschool te Groningen door den Akademischen Senaat, eershalve den graad van Magister in de bespiegelende wijsbegeerte en Doctor in de letteren opgedragen. Zijne geleerdheid, braafheid en verdiensten worden geroemd.
Zijne beeldtenis gaat uit in steendruk door D.A.M. Sluyter in folio.
Behalve bovenvermelde prijsverhandeling zijn nog van hem bekend: Traité sur la Révolution ou la délivrance des Pays-Bas unis, comparée avec la sortie d'Israel hors d'Égypte, ou sermon de Jeûne sur Exod. XIV, 30. prononcé le 13 Janvier 1814 à Delft. 1814. 8o.
Sermons à l'occasion du Cholera épidémique sur Lament. III, 26.
La prédication de l'Évangile, semblable à la rosée des Cieux, Sermon sur Esaïe LV, opgesteld bij gelegenheid zijner vijfentwintigjarige predikdienst te 's Gravenhage, en na zijn' dood uitgegeven, daar dit treurig ongeval hem belet had deze rede uit te spreken.
Zie Algem. Konst- en Letterbode, 1806, D. II. bl. 324, 1808, D. I. bl. 117, 122, D. II. bl. 141, 1811, D. I. bl. 411, 1825, D. II. bl. 258, 839, D. I. bl. 386; Handel der jaarl. verg. van de Maatsch. der Nederl. Letterk te Leiden gehouden den 20sten van zomermaand, 1839 bl. 43 noot