kerk en ook in de hoogeschool te mogen verdedigen tegen Henricus Anthonides, die hem in zijn afwezen op den predikstoel, alsmede in de hoogeschool, zeer schandelijk gelasterd had. Ofschoon de regering hem zijn verzoek toestond en Anthonides zich ook bereid verklaarde, schijnt dit dispuut geen voortgang te hebbben gehad; maar in 1596 had er een groot en belangrijk geloofsgeding tusschen hem en den Leeuwarder Predikant Ruardus Acronius, in de Galileërkerk aldaar, plaats, hetwelk den 16den Augustus 1596 begon en den 17den November van dat jaar eindigde, wordende er dagelijks, gedurende twee uren des voor- en even zooveel des namiddags, in 155 zittingen geredetwist. Hoewel van Ceulen, destijds reeds een grijsaard van bij de zeventig jaren, onbedreven in de Grieksche en Latijnsche talen was, wist hij evenwel zijne stellingen zoo goed te verdedigen, dat Acronius hem niet kon overtuigen, maar partijen wederzijds bij hun gevoelen bleven; doch aan van Ceulen werd in het volgende jaar verboden het predikambt in de provincie Friesland uit te oefenen. Hij schijnt zich vervolgens te Sneek te hebben nedergezet, waar hij zijne geloofsgenooten, die daar in 1600 aan vele vervolgingen bloot stonden, niet weinig in hunne trouw aan het Doopsgezinde geloof versterkte. Men trachtte hem zelven tot andere gevoelens over te halen, en, toen dit te vergeefs was, volgde er een plakkaat, waarbij aan de Doopsgezinden alle bijeenkomsten en predikatiën op geldstraffe werden verboden. Wanneer of waar van Ceulen overleden is, blijkt niet, maar in 1603 schijnt hij nog geleefd te hebben, want toen werd door de Franeker en Harlinger Synode verzocht, dat de Staten der Provintie Friesland wel acht mogten nemen, ‘op die Resolutie, gegeven anno 1597, als dat Pieter van
Ceulen het Predickampt in deze Landtschappen soude verboden worden.’
Als geschriften van hem worden genoemd:
Een waerachtige doch eenvoudighe wederlegginghe tegens dat laster schrijver Ruwardi Aeronii. 1598. 8o.
Gesprek gehouden te Leeuwarden, in protocol van Leeuwarden. Franeker 1597, 4o.
Brief ter vereeniginge der Vriezen in J. Buyzen, Christelyk Huisboek, 4o.
Zie Brandt, Hist. der Reform., D. I. bl. 593, 594, 835 en 836, D. II. bl. 3; Naamlijst der Doopsgezinde Schrijvers en Schriften, 1539-1545, Amst. Blaupot ten Cate, Geschied. der Doopsgez. in Friesl. bl. 110, 131-137, 141, 142, 303-305; De zelfde, Geschied. der Doopsgez. in Groningen enz., D. II. bl. 87-97, 107, 123, noot (3).