Hoogleeraren Carolus Boers, Jona Willem te Water, Sebald Fulco Jean Rau, Johannes van Voorst, Johannes Hendricus van der Palm en Samuel Johannes van de Wijnpersse zijne leidslieden waren. Na de loffelijke voltooijing zijner studiën, den 15den Maart des jaars 1808, tot Proponent aangesteld, werd hij in de volgende maand tot Predikant bij de Hervormden te Lunteren beroepen, en aanvaardde zijn dienstwerk aldaar, den 12den Junij des zelfden jaars. Na te vergeefs door die van Heusden te zijn aangezocht, nam Cats in het jaar 1815 eene beroeping naar Goes aan, van waar hij, na een driejarig verblijf naar de gemeente van Schiedam vertrok, in dezen gelukkiger dan die van Middelburg, welke hem vruchteloos tot haren Leeraar begeerd had. In den jare 1825, had de gemeente van Leiden het genoegen hem aan eene roeping bij haar te zien voldoen, onder welke hij, op den 9den October des genoemden jaars, zijn dienstwerk aanvaardde. De wijze, waarop hij dat dienstwerk volbragt, gepaard aan de minzaamheid en beschaafdheid van zijn omgang, en de edele regtschapenheid, in alle zijne gedragingen uitblinkende, had hem hier aan geoefenden en ongeoefenden, aanzienlijken en geringen, zoo dierbaar doen worden, dat er in het jaar 1827 eene algemeene verslagenheid ontstond op de tijding, dat de gemeente van zijne geboortestad hem tot haren leeraar begeerde. Doch de angstige bekommering, hieruit geboren, werd weldra door de levendigste blijdschap vervangen, toen de algemeen geachte en geliefde Leeraar, na beleefde afwijzing van het op hem uitgebragte beroep, zich den 11den November van het genoemde jaar, andermaal aan de gemeente van Leiden verbond, met eene hoogst gepaste en treffende leerrede. Nu scheen de Leidsche gemeente het gunstigste uitzigt
geopend van haren waardigen Leeraar, die zich in de volle kracht des levens bevond, nog eene reeks van jaren te zullen mogen bezitten. Dan, helaas! dit heugelijke vooruitzigt werd na verloop van weinig meer, dan vijf jaren droevig beneveld; want op den 1sten Mei 1832 sluimerde hij, juist op den dag zijner verjaring, tot een beter leven in; bij zijne echtgenoote Maria van der Noorda, nalatende een zoon Engbertus Henricus Cats, thans Predikant te Haarlem.
Cats mogt niet alleen onder die Leeraars geteld worden, die in hunne openbare redevoeringen, de zuiverheid, bevalligheid en rijkdom onzer schoone moedertaal, heerlijk deden uitblinken, maar hij bezat ook geene middelmatige bedrevenheid in de Geschiedenis van ons Vaderland. Eene merkwaardige proeve daarvan gaf hij in de eerste redevoering, ter viering van den gedenkdag van Leidens verlossing in het jaar 1574, door hem gehouden, als waarin niet alleen het gewone en algemeen bekende, maar ook veel, dat de opmerking der meesten ontsnapt, en toch harer allezins waardig is, door hem vermeld werd. Gewoon alles grondig te onderzoeken en uit de eerste en volledigste bronnen