Biographisch woordenboek der Nederlanden. Deel 3
(1858)–A.J. van der Aa– Auteursrechtvrij[Jan de Casembroot]CASEMBROOT (Jan de), Heer van Backerzeele, Zellick, Cobbegem, Berehum en Fenain, afkomstig uit een doorluchtig geslachtGa naar voetnoot(1), en zoon van Leonard de Casembroot, Burgemeester te Brugge, en van Maria Reyvaert. Casembroot was Edelman van den huize des Hertogs van Savoijen, en kwam, als Raad en Geheimschrijver, in dienst van den ongelukkigen Lamoraal Grave van Egmond, toen deze Stadhouder van Vlaanderen was, en werd hierdoor in de zaken van Nederland gewikkeld. Hij nam deel in het verbond der Edelen, en werd zelfs gekozen tot een der Afgevaardigden, om de bondgenooten te berigten, dat zij den 3den April met zoo vele paarden en wapenen als zij konden, zich naar Brussel zouden begeven, wordende hij te dien einde met Robbert van Longueval en Johan van Brandenburg, naar Namen gezonden. Hij verscheen, met voorkennis van Egmond, in de vergadering te St. Truijen, en onderteekende met vele andere Edelen het antwoord op het request, door de kooplieden en het volk aan de Edelen te St. Truijen vergaderd overgegeven, met de bede om bescherming tegen de vijanden der gezuiverde godsdienst, in welk antwoord zij uit naam der verbondene Edelen bij geschrifte verzekerde, dat hun om der religie wil geen leed zou worden aangedaan. Ook hij was afgevaardigde der Edelen op de bijeenkomst te Duffel. In September des jaars 1566 kwam hij, met last van Egmond, die hem tot Gouverneur van Oudenaarde aanstelde, binnen die stad; eerst, om haar in rust te brengen, gelijk geschiedde, door den Roomschen hunne kerken te laten behouden, en den Hervormden eene plaats ter verrigting hunner Godsdienst aan te wijzen; naderhand om het verdrag, door de Landvoogdesse met de Edelen gesloten, af te kondigen. Ook gaf hij uit naam van Egmond den Hervormden te Gent en Oudenaarde vrijheid, om buiten de vesten van die steden hunne kerken te bouwen; en trok, in October 1566, met eenige ruiters naar Axel, om eene beroerte van de Hervormden, die den kerker opengebroken en den Schout gekwetst hadden, te stillen. Doch Casembroot volgde later het weifelend gedrag van | |
[pagina 215]
| |
Egmond, en zocht zich aangenaam bij het Hof te maken. Te Gent had hij het in November 1566 reeds zoover gebragt, dat omstreeks 1000 à 1500 personen gehoorzaamheid en getrouwheid beloofden aan de Landvoogdesse, mits men hen buiten de stad liet ter preek gaan. Hij ging een stap verder en vervolgde de voorstanders van het gesloten verdrag; arbeidde met onophoudelijken ijver, om de beroerten te stillen; verdrukte de Onroomschen; zocht de beeldstormers op, van welke hij een-en-twintig te Geeraerdsbergen deed ophangen en een groot aantal geesselen; ook ligtte hij eenen Predikant en eenige burgers van Aalst op, omdat zij de preek hadden bijgewoond op plaatsen, waar men het niet gewoon was. Dan dit alles kon hem niet baten; want hij werd in het jaar 1567, op bevel van Alva, gevat, en in hechtenis gezet; waar hij tijd in overvloed had tot nadenken over zijne onstandvastigheid. Nadat hij, al wat hij wist, beleden had, werd hij op de pijnbank gebragt. Hij had reeds zeer veel bekend en Alva wachtte, dat hij wonderbare dingen zou vertellen als men hem pijnigde, daar hij van oordeel was, dat niemand zoo goed als Backerzeele in staat was, om rekenschap te geven van de bedrevene misdaden. Zijne zaak werd door den Bloedraad met de uiterste gestrengheid behandeld. Men had zijne papieren onderzocht en daarin veel licht gevonden, maar onderscheidene papieren waren verbrand. Het gemeen schreef de voornaamste reden der groote gestrengheid van den bloedraad aan den wreden Vargas toc. Eindelijk werd zijn vonnis opgemaakt, en hij veroordeeld om onthalsd te worden, welk vonnis te Vilvoorden, den 2den Junij 1568, aan hem is ten uitvoer gelegd. Hij was gehuwd aan Wilhelmina van Bronkhorst, bij wie hij een dochter naliet, en staat bekend als een man van verstand en geleerdheid, waarvan ook zijne gedrukte schriften blijken dragen; als onder anderen: Carmen in laudem Marci Laurini & Huberti Goltzii. Epistola praefixa operi Petri Pecquij in Titulo Juris De re nautica. Het wapen van zijn geslacht bestond uit drie koornaren en drie rozen. Backerzeele werd beschuldigd den Graa van Egmond tot deelgenootschap aan den opstand te hebben aangespoord. Hij stond bij de Spaanschgezinden bekend, ‘als een der boosaardigste en dubbelhartigste menschen. Hij wendde voor alles te weten, wat in Spanje en Italië voorviel; gretig was hij in het behandelen van zaken, en mengde er zich in zonder maat. Men hield hem voor een man van gering aanzien, meer soldaat dan burger. Hij was te Mechelen, waar hij woonde, gehuwd met eene rijke weduwe, die eerst was gehuwd met eene bastaard van den Graaf van Nassau en voor de tweede maal met Maingoval. Zijn gezag had hij verkregen sedert Egmond | |
[pagina 216]
| |
hem last had gegeven met de Staten van Vlaanderen te handelen.’ Zoo althans beschrijft hem Thomas Armenteros.
Zie de Kempenaer, Vlaemsche Kron. bl. 17, 34; Bor. Nederl. Oorl., B IV. bl. 185 (131), 248 (177); van Meteren, Nederl. Hist. D. I. bl. 488; Strada, Hist. de la Guerre des Pais Bas, Tom. II. pag. 81, 118; Hooft, Nederl. Hist. bl. 181; Brandt, Hist. der Reform. D. I. bl 372, 465, 481; van Leeuwen, Batt. Ill. bl. 895; Wagenaar, Vaderl. Hist. D. VI. bl. 125, 174, 249, 284; Vrolikhert, Vliss. Kerkh. bl. 270-274; te Water, Hist. van. het oerb. der Edelen, St. II. bl. 419-321, St. III. bl. 503; Kok, Vaderl. Woordenb., Aanh. D.II. bl. 184-186; Scharp. Geschied. van Axel, St. I. bl. 107, St. 11. bl. 215; de Chalmot, Biogr. Woordenb.; Groen van Prinsterer, Archiv. de la Mais. d'Orange-nassau, Tom. II. pag. 59, 162, 426; Arend, Algem. Geschied. des Vaderl., D. II. St. IV. bl. 202, 290, 293, 296, 297, 432, 499, 504, St. V. bl. 52-57, 88; Gachard, Corresp. de Phil. II, Tom. II. pag. 365, 453, 513, 572 et suiv., 576, 578, 589; Gaillard, Influenee de la Belgique sur les Prov. Unies, p. 251, uit familiepapieren aangevuld. |
|