schijnlijk omstreeks 1380, eene zeer breedvoerige verhandeling geschreven over de muziek onder den titel van:
Libellus musicalis de ritu canendi vetustissimo et novo, principie omnium quidem artium, welk werk verdeeld is in twee deelen, ieder drie boeken bevattende. Het eerste boek van het eerste deel handelt over den plain-chant; het tweede over de verdeeling van het Monochordion; het derde over de intervallen, over hunne soorten en over de toonaarden. In het eerste boek van het tweede deel, verklaart hij het oorspronkelijke notenschrift door de letters van het alphabet; in het tweede geeft hij de regels van de solmisatie aan, en eindelijk ontvouwt hij in het laatste de regels van het contrapunt en der compositie. Van deze verhandeling zijn twee handschriften bekend, een in de Harleysche bibliotheek in het Britsche Museum (No. 6525) en het andere in die van het Vatikaan (No. 5904).
Zie F.J. Fetis, Prijsverh. bij het Koninkl. Nederl. Instit. bl. 10.