van 67,500 gulden, in te gaan den 13 Augustus laastleden,’ alles onder zekere bepalingen en voorwaarden, daarbij gemeld, en die veelzins noodig waren, om de stad in staat te stellen, tot het opbrengen van haar aandeel; doch deze bezending liep vruchteloos af. In Februarij 1572 werd van Campen, benevens Adriaan Jacob Joosz, Burgemeester van Middelburg, op den dagvaard van de Algemeene Staten gezonden, ten einde aldaar te vertoonen de armoede van het Land; en dat die 10den en 20sten penning zoude veroorzaken 't bederf van alle deze Landen en verval van Zeeland, ook te weeg brengen, de geheele ontvolking van dat gewest, indien de uitvoering aldaar werd begonnen, voor dat zij in de omliggende landen waren tot stand gebragt. Doch Alva was niettegenstaande deze vertoogen en in weerwil van allen tegenstand, bedacht om zijn voornemen door te zetten.
Aangezien de Walsche soldaten, welke men tot beveiliging van de stad Middelburg wachtende was, den 18den April 1572, nog niet waren aangekomen, werden de voorzeide Burgemeester Joosz en van Campen gevolmagtigd om met en benevens de andere Staten van Walcheren, bij advies van den Heer van Wacken en Beauvais, van wege de Koninklijke Maejsteit te besluiten ‘dat de Gouverneur bij voorraad aannemen zou, een vaandel krygsknechten van 200 of 300 man, of alzoo veel als men zoude kunnen vinden, onder zulke Bevelhebbers en op zulke bezoldiging als de Gouverneur zou goedvinden.’ Toen later de stad Middelburg gevaar liep van door de Watergeuzen te worden belegerd, werd van Campen nogmaals naar Alva gezonden, ‘om den grooten nood, last en gevaar te kennen te geven, waarin de Stad stond te vervallen, zoo er geen spoedige hulp kwam van Tarwe, Zuivel, Berning (dat is brandstof) en andere noodzakelijkheden,’ alsmede om aan de Regering der stad Antwerpen te verzoeken, ‘dat deeze Stad (Middelburg) nu zulken bijstand deeden, gelijk dezelve aan haar gedaan had, ten tyde van het beleg door Maarten van Rossem; Eindelijk om met de andere Gedeputeerden, die te Brussel waren, (waarschijnlijk van Zeeland of van andere Gewesten) den Hertog de Medina Celi te verwelkoomen van Stadswegen; de stad hem aan te beveelen, als zynde dezelve in alles bereid ten dienste des Konings met vermeldinge teffens van den nood der Stad.’
In Januarij des volgenden jaars zich met den Pensionaris Sagarus te Antwerpen bevindende, werden zij met den Schepen Willem Pietersz. van Rosenburg weder naar Alva gezonden, om nogmaals het gebrek aan leeftogt te vertoonen en spoedige hulp te verzoeken.
Of hij voorts gedurende het beleg van Middelburg zich in de stad heeft bevonden, en wat hij verder verrigt heeft vindt men niet vermeld.
Zie 's Gravezande, Tweede Eeuwgedacht. der Middelb. Vrijh., bl. 141, 143, 144, 149, 177, 178, 238, 239, 266, 267, 291.