[Heimerick Camerlingh]
CAMERLINGH (Heimerick), zoon van Antoni Cato Camerlingh en van Hendrika van Elsbroek, geboren te Wanneperveen den 10den Augustus 1777, waar zijn vader Predikant was, trad in 1797 in dienst als Kadet der Infanterie en werd den 3den Mei 1798 benoemd tot Extraordinaar Ingenieur, in welke betrekking hij geplaatst werd bij de Brigade Ingenieurs te velde, met welke hij den veldtogt in Noord-Holland in 1799, bijwoonde. Den 18den November 1799 tot Luitenant Ingenieur benoemd, diende hij in 1805 als Eersten Luitenant Ingenieur bij het Noorder leger en in 1806 in Westphalen. Tijdens de landing der Engelschen in Zeeland, in 1809, was hij als Tweede Kapitein in dat gewest en werd in 1810 in dien rang ingelijfd bij het korps Fransche genie.
Na Neêrlands herstelling in 1814 als Kapitein Ingenieur aangesteld, werd hij voorts den 19den Februarij 1815 Majoor, den 19den Augustus 1807 Luitenant Kolonel en eindelijk den 13den Maart 1832 Kolonel Directeur der vierde fortificatie-directie te Vlissingen, in welke betrekking hij vier jaren werkzaam bleef en toen den 12den April 1836 werd gepensionneerd.
Camerlingh had als Ingenieur groote verdiensten. Reeds in minderen rang trok hij het oog zijner meerderen, en voornamelijk van den Generaal Kraijenhoff, tot zich, en deze bezigde hem daar waar krachtige medewerking tot het volbrengen van de ingenieurdienst vereischt werd. Als Aide de camp van Kraijenhoff, ook tijdens deze als Minister van oorlog zich zoo gunstig heeft doen kennen, was Camerlingh tevens Secretaris van het Commité Central der Artillerie en Genie, hetwelk door Koning Lodewijk was ingesteld, en zoowel zijne meerderen in die betrekking als Kraijenhoff lieten geen gelegenheid voorbijgaan, om zijne verdiensten regt te laten wedervaren.
Geen wonder dus dat, na zijne in dienst treding in het Nederlandsche Korps Ingenieurs, aan het hoofd waarvan den zelfden Krayenhoff stond, die Camerlingh zoo gunstig had leeren kennen, in tijden van gevaar en wanneer er eene krachtige physieke en morele inspanning gevorderd werd, hem belangrijke werkzaamheden werden toevertrouwd. Aan zijne zorgen werd dan ook het opmaken van de ontwerpen ter verbetering van de vestingwerken van Luik toevertrouwd. Reeds den 7den November 1816 waren die ontwerpen aangenomen en de bevelen tot de ter uitvoerlegging daarvan gegeven, onder zijn opzigt werden de groote werken daar ten einde gebragt en den 27sten April 1823 nam Z.M., Koning Willem I, de vernieuwde citadel en het nieuwe fort op de hoogte van Chartreuse in oogenschouw. Reeds den 24sten Mei 1821 vereerd met het Ridderkruis der