Biographisch woordenboek der Nederlanden. Deel 3
(1858)–A.J. van der Aa– Auteursrechtvrij[Jan Frederik van Beeck Calkoen]CALKOEN (Jan Frederik van Beeck), zoon van Wilhelmus Jabes Calkoen, die Predikant te Groningen en daarna te Amsterdam was, en van Wilhelmina Maria Verborcht, geboren te Groningen, den 5den Mei 1772, nam den naam van van Beeck aan, ten genoegen van zijnen oud-oom, den broeder zijner grootmoeder, die Burgemeester te Utrecht was. Na op de Latijnsche scholen | |
[pagina 21]
| |
te Amsterdam zich in de oude talen behoorlijk te hebben voorbereid, vertrok hij naar de hoogeschool te Utrecht, waar hij evenzeer door ijver en door vlugheid uitmuntte, gedurende de zeven jaren, dat hij aldaar het onderwijs genoot van Sebaldus Rau en Christophorus Saxe in de taal-, oudheid- en geschiedkunde, van Johannes Theodorus Rossijn en andere, in natuur- en wijsgeerige wetenschappen, en vervolgens van Gijsbertus Bonnet in de Godgeleerdheid, dewijl hij het voornemen had zich aan de dienst der Christelijke kerk toe te wijden. Doch zijn lust tot de wis- en sterrekunde, deed hem besluiten zich meer bepaald op die wetenschappen toe te leggen, en hierin vond hij een voortreffelijken leermeester in Johannes Fredericus Hennert, wiens geliefde leerling hij was en aan wien hij wederkeerig, bij alle moeijelijke gelegenheden, ook in het openbaar, zijne dankbare gevoelens met den meesten nadruk betuigde en bewees. Om de reeds verkregene kundigheden in de sterrekunde te vermeerderen, ondernam hij eene reis naar Duitschland, bezocht Leipzig, Göttingen en Jena, en vertoefde acht weken te Gotha, waar hij zich dagelijks naar het observatorium van den Hertog van Saxen-Gotha begaf, vergezeld van den Directeur Frans Xaverius Baron von Zach, met wien hij toen eene naauwe vriendschap sloot. Ook kwam hij door zijne buitenlandsche reis in kennis met den lateren Directeur van het Göttingsche observatorium, Bernhard August von Lindenau, met den beroemden sterrekundige Jan Elert Bode en meer andere dergelijke voorname mannen. Het kon niet anders, of zijne reeds verworven roem moest hem den weg banen tot hunne vriendschap en tot eene nitgebreide binnen- en buitenlandsche briefwisseling, met de meest beroemde geleerden, over zijne geliefde wetenschappen. In het Vaderland teruggekeerd, werd Calkoen in 1800 tot buitengewoon Hoogleeraar der natuurlijke wijsbegeerte en wiskunde aan de hoogeschool te Leiden benoemd, welken post hij den 5den October van dat jaar aanvaardde met eene redevoering over de bevalligheid en het nut der Mathematische leerwijze, naar de natuur ingerigt.Ga naar voetnoot(1) Daarna tot gewoon Hoogleeraar bevorderd, hield hij, den 10den Maart 1804, eene redevoering over de nieuwste uitvindingen in de Sterrekunde.Ga naar voetnoot(2) In het volgende jaar werd hij naar Utrecht beroepenom aldaar zijnen leermeester Hennert op te volgen, als Hoogleeraar in de wijsbegeerte, wis- en sterrekunde; familiebetrekkingen deden hem die roepstem opvolgen, en hij maakte aldaar een begin van zijn werk door het houden eener redevoering over de voortreffelijkheid en het nut van het Mathematisch onderwijs | |
[pagina 22]
| |
ter bevordering van eene beschaafde opvoedingGa naar voetnoot(1) doch ook Utrecht mogt zich niet lang in het bezit van dien voortreffelijke man verheugen want, in bet begin van 1809, door eene onherstelbare kwaal aangetast, bezweek hij, na vele en hevige pijnen te hebben geleden, den 25sten Maart 1811. Calkoen had bij zijne echtgenoote Isabella Antonia Lucretia van Westrenen 4 kinderen verwekt, van welke nog twee zoons en eene dochter bij zijn overlijden in leven waren. Men vindt zijn afbeeldsel, naar de teekening van Pieter Christoffel Wonder, gegraveerd door Willem van Senus voor (J. Heringa Elizaz.) ter Gedacht. van wijlen J.F. van Beeck Calkoen. In zijnen post, zoowel als in onderscheidene andere betrekkingen, poogde hij onvermoeid allen nuttig te zijn; als correspondent van de maatschappij der wetenschappen te Göttingen; als lid der Haarlemsche, Rotterdamsche, Zeeuwsche en Utrechtsche genootschappen en van de Leidsche Maatschappij der Nederlandsche letterkunde was hij ijverig werkzaam, hetzij door het mededeelen van belangrijke verhandelingen of door oordeelkundige raad. Meermalen werd zijn gevoelen gevraagd over aangelegenheden tot 's Lands waterstaat in betrekking staande. Hij stelde groot belang in de vorming en opleiding van hen, die zich aan den waterstaat, het zeewezen, en de verdediging des Lands toewijden. In Februarij 1809 benoemd tot Lid van het committé centraal van den waterstaat, stond hij het plan eener geregelde opruiming onzer riviertakken, van beneden af aan te vangen, voor, als het meest wenschelijk middel tot verbetering van onzen rivierstaat. Aan eerbewijzingen zijner kundigheden en verdiensten heeft het hem nooit ontbroken. Bij uitstek vereerend was de inhoud van den openen brief, welken hij van den Koning van Holland ontving wegens den arbeid aan het stuk der maten en gewigten ook door hem besteed. De benoeming tot ridder van de orde der unie kon hem niet onverschillig blijven, en nog minder de verkiezing tot Lid der eerste klasse van het Koninklijk Instituut van Wetenschappenn bij de eerste oprigting daarvan te Amsterdam hetwelk de door hem ingezondene verhandelingen met graagte ontving, goedkeurde en der uitgaven overwaardig oordeelde. Van 's mans vroege jongelingschap tot aan het einde van zijn leven was Calkoen volijverig en onafgebroken werkzaam. Lezen, denken, onderzoeken, beoordeelen en schrijven was zijne dagelijksche bezigheid. Te Göttingen zeide men van hem: ‘Ein trefflicher Junger Mann; schade dass er ein Christ sey!’ Naardien de Wis- en Sterrekunde zijne opmerkzaamheid allermeest naar zich trokken, valt het gemakkelijk te bevroeden, dat zijne | |
[pagina 23]
| |
meeste schriften tot ophelderingen in die wetenschappen strekten en medewerkten. De volgende schriften van hem zijn of afzonderlijk gedrukt, of onder de verhandelingen der Maatschappijen of in sommige Hoogduitsche en Nederduitsche Maandwerken opgenomen: Dissertatio Mathematico Antiquaria de Horologiis Veterum Sciotericis Amstelod 1797 8o. Twee vlakke Hemelkaarten, met de beschrijving voor de zeelieden Amst. gr. fol. Onderzoek naar den oorsprong van den Mosaischen en Christelijken godsdienst, prijsverhandeling, bekroond met de gouden Medaille van Teilers 2de genootschap te Haarlem. Haarl. 1797 4o, ook in het Fransch Amst. 1802 4o, in welke verhandeling, geschreven ter wederlegging van Dupuis Origine de tous les cultes, hij duidelijke blijken gaf van verstandigen ijver voor de geopenbaarde godsdienst, en van de noodige bekwaamheid om die te verdedigen tegen de aanvallen van zulken, die ongegronde en vermetele nieuwigheden zoeken, en niets anders bedoelen dan de ondermijning van het Christendom. Verhandeling over de evenwigtslijn en nieuwe ophaalbruggen, onder de wiskundige verhandelingen der Maatschappij van Wetenschappen te Haarlem Amst. 1802 8o. Verklaring van de manier der buiten-middag-breedte van Douwes, Amst. 1800. Verhandeling over de manier om uit de gelijke doch onbekende hoogten van twee sterren den tijd te vinden. Amst. Ueber die Messung eines Breitte Grades durch Suellius in Algem. Geogr. Ephem. B I H. 6 Junij 1798. Euryalus over het schoone. Haarl. 1802 8o, overgezet in het Hoogduitsch Lingen 1803. Wiskundige scheepsbouw en bestuur Amst. 1805 4o. Zeemanshandleiding bij het gebruik van het Sextant; Amst. 1806, ook in het Fransch onder den titel Guide des Marins. Ueber die bestimming des Erd-elipsoids in Monatl. Corresp. September 1806. De Viribus motus (ingeleverd bij de Gottingsche Maatschappij) Zie Gott Anz 16 April 1805. Ueber die Wirkung eines Wasserrads in China, in de Samlung von Aufsätzen und Nachrichten die Baukunst betriffend von D. Gilly 6te Jahrg. 1802 B I. Sur la théorie des Facultés numériques Amst. 1807. Over het voordeeligste gespan vooral bij vrachtsleden in de Nieuwe Verhandelingen van het Bataafsch Genootschap der Proefondervindelijke wijsbegeerte te Rotterdam D. V. St. II. Rott. 1806. Ueber die Theorie der Sonne-Wärme in de Monatliche Corresp. Marz 1809. Over de zeekaarten Amst. 8o. | |
[pagina 24]
| |
Over de verschillende Theoriën om den inhoud van vaten te berekenen en den invloed welke de gedaante der duigen op den inhoud heeft, in de Nieuwe Verhandelingen van het Bataafsche Genootschap der proefondervindelijke wijsbegeerte te Rotterdam. D. V. st. V. Rotterd. 1810. Over de terugkaatsing des lichts van parabolische of sphaerische spiegels, in de Verhandelingen der eerste klasse van het Koninklijk Nederlandsch Instituut van Wetenschappen, Letteren en Schoone Kunsten, D. I. st. I. Amst. 1812. Ueber eine besondere Methode, aus der beobachtete fast gleichzeitigen Höhe zweier Fix-Sterne die Breite des Orts zu finden in Bode's Jahrbuch 1812. Methode Nouvelle de projection pour les Mappemondes. Amsterd. 1810 8o. Over de theorie der gemiddelde waardij uit een zeker aantal grootheden of afzonderlijke waarnemingen, in de Verhandelingen der eerste klasse van het Koninklijk Nederlandsch Instituut van Wetenschappen Letterkunde en Schoone Kunsten. D. II. st. I. Amst. 1816. Ook heeft hij nog in de eerste klasse van het Koninklijk Nederlandsche Instituut voorgelezen eene schets van de trapswijzen voortgang der aardrijkskunde en de volkomenheid, waartoe dezelve in onzen tijd gebragt is, welke echter voor zooverre ons bekend is, nimmer heeft het licht gezien.
Zie Algemeene Konst- en Letterb. 1804 D. I. bl. 145, 161, 1805, D. II. bl. 33, 82, 402, D. II. bl. 18, 1806, D. II. bl. 147, 1808 D. II. bl. 146, 1810 D. I. bl. 193, 1811, D. I. bl. 130, 199, 210, 226, D. II. bl. 180-186; Nieuwenhuis, Algem. Woordenb. van kunst en wetens.; van Kampen, Geschied. der Nederl. Lett. en wetens. D. II. bl. 632 en 633 D. III. bl. 252; Biogr. Nat.; Algem. Woordenb. van zamenl.; Siegenbeek, Gesehied. der Leidsche Hooges. D. I. bl. 363, D. II. bl. 119, T. en B. bl. 245, Biogr. Univ.; Procesverbaal van de 4e Algem. Vergad. van het Holl. Instit. van Wetens. geh. te Amsterd. den 26, 27 en 29 van oogstm. 1811, bl. 15, 16, 17 en 18; doch vooral te Water, Aanspraak in de jaarl. Algem. Vergad. van de Maats der Nederl. Letterk. te Leyden den 3de van Hooimaand 1811 bl. 5-16 en (J. Heringa Elizaz.) ter Gedachtenisse van wijlen Jan Frederik van Beeck Calkoen, Utr 1713, welke beide laatste wij hier voornamelijk gevolgd zijn. |
|