[Johannes Cabeljauw]
CABELJAUW (Johannes) legde de eerste gronden zijner studiën te Harderwijk, bezocht vervolgens de Leidsche en anderen hoogescholen met zooveel vrucht, dat hij door de beroemdste mannen voor een uitstekend geleerde gehouden werd; door verschillende omstandigheden geslingerd, vestigde hij zich op onderscheidene plaatsen. Toen echter, door zijne echtverbindtenis en het daardoor bekomen huwelijksgoed, zijne omstandigheden verbeterd waren, woonde hij eenige tijd te Bremen, en werd in 1634 door Petrus Cunaeus tot Hoogleeraar in de regten te Utrecht aangeprezen, dat gelukte echter niet; beter slaagde Daniel Heinsius in 1640 te Amsterdam, waar hij in die zelfde betrekking aan de doorluchtige school werd aangesteld. Dan of hij zich meer op de studie der letteren dan op die der regtsgeleerdheid toelegde, of dat er andere redenen bestonden, zijn onderwijs in de regtsgeleerdheid beviel te Amsterdam niet; zoodat de Curatoren reeds den 30sten Januarij 1645 besloten, hem met den 1sten Mei zijn ontslag te geven. Het sleurde echter nog tot in het volgende jaar toen hij in April, op zijn verzoek, een eervol ontslag bekwam. Wat er verder van hem geworden is, vindt men niet opgeteekend. Alleen weet men dat hij in 1657 nog in leven was.
Van hem ziet het licht.
Epistolarum Centuria I adjuncto libello adoptivo in quo ad Auctorem Virorum aliquot Epistolae, Testimonia et Carmina, Holm 1626 8o.
Epistolarum centuria II, cui adjunctum est Corollarium Epistolicum, Hag. Com. 1631 8o.
Over welke brieven echter zeer verschillend geoordeeld wordt, want daar de eene ze hemelhoog prijst en er niets weet in af te keuren, worden zij door anderen om den ruwen stijl gehekeld.
Zie Saxe, Onom. Liter Pars IV, pag. 329; van Lennep, Illustr. Amstel. Memor. pag 42, 115, 127-130; Bouman, Geschied. der Gelders. Hooges. Dl. I bl. 76, 118.