Biographisch woordenboek der Nederlanden. Deel 2. Derde en vierde stuk
(1855)–A.J. van der Aa– Auteursrechtvrij
[pagina 1656]
| |
Zeeuwsche koopvaardijschepen, welke met wijn geladen van la Rochelle kwam. Naauwelijks waren zij den Hoek van Doeveren voorbijgezeild of zij kregen de Engelsche vloot, onder den Graaf van Arundel, in het gezigt, die toen de onzen wat meer naderden, de ankers ligtte en op hen afkwam. Hierop werden alle de onzen, aangezien zij minder in getal waren en den wind niet mede hadden, met vrees bevangen en voor hunne koopmanschap bekommerd. Buyck alleen bleef onversaagd, en sprak hun moed in, door te zeggen: ‘dat zij niet moesten vrezen eenen vijand, die zoo dikwijls en op onderscheiden reizen van hem geslagen was. Dat hij nog die man en niet van zijne vroomheid ontaard was. Als zij hem maar moedig bijstonden, dat zij dan magts genoeg hadden, om de zege te bevechten. Dat de behoudenis van hen allen daarvan afhing. Dat hij de loef zou trachten te bekomen, en boven den wind zijnde zich daarvan zou bedienen. Dat hij bovendien soldaten genoeg had, en in vroomheid niet minder was dan de vijand. Dat men het gevecht op geenerlei wijze kon ontwijken, voor dat men in de haven was gekomen.’ Intusschen kwamen de Engelschen nader en begonnen vast schutgevaarte te houden. De Vlamingen, Hollanders en Zeeuwen door het vermanen van hun hoofd aangemoedigd en het voor schande en onbetamelijk achtende, dat zij onder een zoo kloek krijgsheld zouden wijken, deden hun uiterste best, niets onbeproefd latende, om den vijand afbreuk te doen. Eindelijk werd men handgemeen, en malkander aan hoord klampende vocht men schip tegen schip. De nacht eerst scheidde het woedende gevecht, nadat er aan beide zijden vele schepen gezonken waren. In het gezigt van Sluis liet men het anker vallen, want tot zoo ver had Buyck het al vechtende gebragt. Als het nu begon te dagen, poogden velen het Zwin binnen te loopen; hetwelk den kleinen schepen toegelaten, maar den grooten geweigerd werd, dewijl deze door hunne zwaarte en last gevaar liepen van er aan den grond te raken, en daardoor genoodzaakt werden het gevecht te hervatten. Want Rykaart van Arundel, in getal en zwaarte van schepen veel sterker zijnde, drong geweldig op hen in, en voornamelijk op het admiraalschip, waarop Buyck het bevel had; en toen dit ten laatste, na eenen hardnekkigen wederstand te hebben geboden, vermeesterd en Buyck zelf krijgsgevangen gemaakt was, werden de anderen mede met weinig moeite genomen, aangezien velen nu den moed lieten zakken.
Zie M. Vossius, Hist. Jaer-Boecken, bl. 472 en 473. |
|