[Johan Christof Buttner]
BUTTNER (Johan Christof) of Böttner, zoon van Johan Nicol Böttner en van Barbara Maria Mey, geboren te Grawinkel in Saksen Gotha den 20sten September 1805, werd opgeleid voor de Toonkunst en reisde in 1821 naar de Nederlanden, waar hij als Trompetter dienst nam bij de Kurassiers; vervolgens was hij stafmuzijkant bij de Jagers en gedurende den Tiendaagschen veldtogt Kapelmeester bij de Rotterdamsche schutterij te velde. Uit den veldtogt teruggekeerd vestigde hij zich als Muziekmeester te Rotterdam, waar hij steeds ieders achting genoot en in 1843 een der oprigters was van het zoo gunstig bekende harmoniegezelschap Cecilia.
Bij het in het water springen om een kind te redden, waarin hij gelukkig slaagde, werd hij zelf het slagtoffer van zijne onhaatzuchtige menschlievendheid, vermits hij ter herinnering aan zijne edele daad, eene vreesselijke kwaal behield, die hem zes jaren lang geheel verlamd aan het ziekbed gekluisterd hield, terwijl de geneeskundige faculteit, onmagtig tot verdrijving van het kwaad, met den besten wil van dat ziekbed eene pijnbank maakte. Eindelijk bezweek hij onder zijn lijden den 25sten Augustus 1853, bij zijne echtgenoote Agatha Catharina van de Meerendonk achterlatende twee zoons en eene dochter.
Uit medegedeelde berigten bijeengebragt.