Gelooft zy God die my heeft uitverkoren,
terwijl het vijfde couplet aldus luidde:
Wie sal de uitverkooren Godts verleyden?
Wie sal mij van de liefde Christi scheyden?
Wie sal mij trekken uit syn sterke handt?
Duivel noch doodt, noch doodelyke sonden,
Sal ooit soo sterk, of magtig syn bevonden
Dat se mij nemen sal dit seker pand.
Dit lied, hetwelk den meesten Contra-Remonstrant ten hoogste behaagde, werd sedert menigmalen herdrukt, en van duizenden gezongen, doch het ergerde de Remonstranten vooral uit hoofde van het aangehaalde vijfde couplet. Zij toch zagen daarin eene gevaarvolle leer en betoogden, dat, waar men beweerde, dat zelfs geene doodzonden den uitverkorenen uit Christus hand konden trekken, aanleiding werd gegeven, om des te ligter en zorgeloozer tot zonde te vervallen. Onderscheidene schriften voor en tegen dit gedicht zagen destijds het licht.
Zie Brandt, Hist. der Reform., D. II. bl. 321; de Chalmot, Biogr. Woordenb.; Nieuw Biogr. Woordenb. van Nederl. Dicht. ten verv. op Witsen Geysbeek; Glasius, Godgel. Nederl.