zanten voorzien van rijke geschenken voor den Grootvorst, voor zijnen zoon, en voor de voornaamste Hovelingen. Over Archangel naar Moskou vertrokken, werd hun gunstig gehoor verleend; doch zij werden spoedig ontwaar, dat dit was toe te schrijven aan eenen toeleg van den Grootvorst Michael Faederowitz, om Polen den oorlog aan te doen, en zich daartoe van de hulp der Staten te bedienen; ook sloten zij den 9den Maart 1631 eene soort van traktaat, wegens den koophandel, zij konden echter de hoofdoogmerken hunner zending, om namelijk voor de Hollanders, met uitsluiting van andere volken den vrijen koornhandel te verwerven, waartegen de vrije
uitvoer van alle soorten van krijgswapenen uit Holland naar Rusland was aangeboden, en om eene groote partij rogge tot eenen lagen prijs in te koopen, wel niet bereiken; zij bedongen evenwel voor den Nederlandschen handel aanzienlijke voordeelen en verbeteringen, waarvan gelijkstelling der Nederlanders met de Engelschen in den handel op Rusland wel de voornaamste was. Veltdriel vertrok weinig tijds na het sluiten van het traktaat over Riga naar het Vaderland. Burgh wilde eerlang naar Archangel reizen, doch ontving, op weg zijnde nieuwen last van zijne Meesters, zoo om te handelen over het vervoeren van waren naar en van Perzië door Rusland, als over den inkoop van rogge en garst voor de brouwneringen. Hij keerde alzoo naar Moscow terug, doch kon aldaar niet in zijne wenschen slagen. In het Vaderland teruggekeerd ontving hij, even als Veltdriel, de goedkeuring van hunne Meesters en den dank der kooplieden. In 1629 vertrok hij met Bernard Coenders van Helpen naar Denemarken, om onregelmatigheden in het invorderen der Zondsche tolregten weg te nemen. In 1647 werd Burgh andermaal als Gezant naar den Czaar Alexis Michaelowitz gezonden, om, nu de Engelschen, na het ombrengen van hunnen Koning, alle privilegiën in Rusland hadden verloren, een vast traetaat tusschen Holland en Rusland te sluiten, doch naauwelijks te Novogorod gekomen, overleed hij aldaar den 24sten December.
Hij was vader van Mr. Coenraad Burgh, die volgt.
Zijn portret gegraveerd door Houbraken komt voor in den nieuwen druk van Wagenaar, Vaderl. Hist., D. XII. bl. 18.
Zie Aitzema, Saken van Staet en Oorl., D. I. bl. 849, 889, 1041-1131, D. II. bl. 629-636, D. III. bl. 218-224; Wagenaar, Vaderl. Hist., D. XI. bl. 165-167, D. XII. bl. 18; de zelfde, Beschr. van Amsterd., St. I. bl. 475, 487, 488, 534; Kok, Vaderl. Woordenb., D. VIII. bl. 1159 en 1160; de Chalmot, Biogr. Woordenb., D. V. bl. 140 en 141; Scheltema, Staatk. Nederl.; van Lennep, Illustr. Amstel. Athen. Memor., bl. 79; Scheltema, Peter de Groote in Holl. en te Zaand., D. II. bl. 134-139, 150; Algem. Woordenb. der Zamenl., bl. 253, en vooral Scheltema, Rusland en de Nederlanden, D. I. bl. 124-148, 208-211.