deel aan eenen aanslag om Tiel bij verrassing in te nemen. De daartoe bestemde krijgsmagt in stilte uit Buren vertrokken kwam in den nacht voor Tiel, doch de aanslag bij tijds ontdekt zijnde, liep te niet en het krijgsvolk stak bij zijnen terugtogt den brand in de dorpen Zandwijk, Drumpt, Zoelen, Wadenoijen en Malsen en een gedeelte van het klooster Marienweerd.
Den 23sten Februarij van het volgende jaar zond Diepholt van Buren, mitsgaders eenige andere van zijne partij met eene menigte krijgsvolk, zamen omtrent 1500 man sterk, naar Culemborg, waar zij des nachts, aan de oostzijde der stad, eene brug over de gracht wierpen en de stadsmuur beklommen. De Proost kwam met 40 man binnen, en liet tot een teeken voor degenen, die nog buiten waren de trompet steken. De burgers onraad vernemende; kwamen voor den dag, terwijl de vijanden, die zich in de stad bevonden, zich naar de poorten spoedden, om ze te openen, voor degenen, die buiten waren, onderwege vier gewapende burgers doodslaande. De Culemborgers, middelerwijl in de wapenen gekomen zijnde en zich bijeen gevoegd hebbende, boden wakkeren tegenstand, en kregen den Proost, met achttien van de zijnen, gevangen, die zij aanstonds nedervelden, behalve den Proost, wien eene schandelijker en smadelijker dood beschoren was, want onder de wijven geraakt, werd hij naar de oude Vischmarkt getrokken, en aldaar op eene der vischbanken gelegd, en aan mooten gekapt. Bij overlevering of oude aanteekening, heeft men, dat de Proost digt bij de slotpoort uit een riool werd getrokken, waarin hij, uit groote vrees, en om zijn leven, ware het mogelijk te behouden, gekropen was. Ter gedachtenis aan des Proosten dood, werd een hoofd van steen, ten ruwste uitgehouwen, aan de binnenzijde van de muur der slotpoort te Culemborg, naar de straat ziende, gemetseld, verbeeldende het hoofd van dezen voorvechter, het welk aldaar nog te zien is.
Zie v(an) H(eussen) en v(an) R(hijn), Kerk. Outh., D. II. bl. 331; Tegenw. Staat der Vereen. Nederl., D. II. bl. 329; Voet van Oudheusden, Beschr. van Culemborg, bl. 60, 64-68; Burman, Utrechts. Jaarb., D. I. bl. 281, 363; Rink, Beschr. der stad Tiel, bl. 36-38.