[Jan van der Burch]
BURCH (Jan van der), een zoon van den voorgaande, was Raad van Vlaanderen en werd, met Mr. François Cortewil e, door den Hertog van Alva gevolmagtigd om de goederen te beschrijven der personen van gekwetste Goddelijke en Koninklijke Majesteit beschuldigd, of pligtig aan beeldstormerij, of van geld opgehaald te hebben om kerken voor de nieuwgezinden te bouwen, of van gewapend volk te hebben verzameld tot verzekering van hunne predicatiën enz. Hij kweet zich van dezen last dan ook uiterst gestreng en werd later, ongetwijfeld tot loon voor zijnen ijver, benoemd tot President van den Raad te Mechelen en van den Geheimen Raad. Toen Mechelen in 1572 door den Prins van Oranje bemagtigd was, werd hij in den kerker geworpen, doch toen de Spanjaarden kort daarna die stad weder inkregen, geraakte hij wel weder op vrije voeten, doch zag zich gedwongen zijne eigen goederen te rantsoeneren. Franciscus van der Burch, die eerst Bisschop van Gent en later Aartsbisschop van Kamerijk werd, was zijn zoon.
Zie de Kempenaere, Vlaemsche Kron., bl. 40, 47, 50, 58, 66, 73, 109; van Hoogstraten en Brouërius van Nidek, Groot Algem. Hist. Woordenb., B. bl. 437; de Chalmot, Biogr. Woordenb., D. V. bl. 131.