Groot-Zegelbewaarder, President in de vergadering van Holland en Zeeland, in naam des Prinsen van Oranje, Raad van Graaf Jan van Nassau en Curator van de Hoogeschool te Leiden. Hij overleed op zijn huis te Vliet, tusschen IJsselstein en Vianen, in het jaar 1594. Niettegenstaande zijne groote bekwaamheden, moet hij een vriend van goeden sier en wereldsche genoegens zijn geweest; ten minste Graaf Jan van Nassau schrijft van Buis, dat hij liever met een glas wijn, dan met zulke zaken (de zaken omtrent het Bisdom Munster) te doen had. Van losheid van zeden wordt hij ook door andere zijner tijdgenooten, onder anderen door Albada, beschuldigd. Kluit noemt hem een groot man, en hij mag dit, in spijt van zijne gebreken, waarlijk genoemd worden, als iemand in wien Vaderland en Oranje een getrouw vriend en helper vonden. Dikwijls was hij door den Koning van Denemarken en andere Vorsten genoodigd, om in hunne dienst te komen, doch overtuigd dat het Vaderland in die zorgelijke tijd zijne dienst behoefde, stelde hij voordeel en gemak aan pligt achter. Zijn roem als geleerde is ook buiten tegenspraak. Zijn afbeeldsel komt voor in de Effigies bij van der Aa; alsmede door Jacobus Houbraken in het koper gebragt, in Wagenaar, Vaderl. Hist., D. VII. bl. 16 en door J.F.C. Reckleben op staal in Arend, Algem. Geschied. des Vaderl., D. II. St. V, in welk werk mede het facsimile zijner handteekening voorkomt.
Zie Bor, Nederl. Oorl., B. V. bl. 289 (208), B. VI. bl. 450 (330), B. VIII. bl. 597 (88), 641 (118), 661 (132), B. IX. bl. 719 (174), B. X. bl. 792 (226), 802 (233), B. XIII. bl. 21 (31). B. XIX. bl. 482 (23), 495 (32), B. XX. bl. 635 (63), B. XXI. bl. 722 (31), 725 (34), B. XXII. bl. 889 (26), 890 (27), B. XXXI. bl. 806 (24); van Meteren, Nederl. Hist., D. IV. bl. 224, 277, D. V. bl. 23; van Reyd, Nederl. Oorl., bl. 80; Pers, Ontst. Leeuw, bl. 162; Hooft, Verv. der Nederl. Hist., bl. 16, 37, 163, 165, 225; de Groot, Nederl Jaarb., bl. 117; van Loon, Nederl. Historip., D. I. bl. 351; van Hoogstraten en Brouërius van Nidek, Groot Algem. Hist. Woordenb., B. bl. 448; (Beaufort), Leven van Willem I, D. II. bl. 153, 155, 558, 600. D. III. bl. 48, 442, 593; Burman, Traject. Erud., pag. 56-58; Tegenw. Staat der Vereen. Nederl., D. IV. bl. 141, D. XII. bl. 18, 41, 172; Wagenaar, Vaderl. Hist., D. VI. bl. 202, 306, 307, 366, 376, 399, D. VII. bl. 29, 79 noot 4. 83, 109, 110, 268, 512, 518, 519, D. VIII. bl. 50, 90-97, 115, 120, 157, 159-164, 215; Kok, Vaderl. Woordenb.; de Chalmot, Biogr. Woordenb.; Kluit, Holl. Staatsreg., D. II. bl. 144-156; Scheltema, Staatk. Nederl., D. I. bl. 203-205; Algem. Woordenb. der Zamenl.; Siegenbeek, Geschied. der Leids. Hooges., D. II. T en B. bl. 5 en 6;
Bilderdijk, Geschied. des Vaderl., D. VI. bl. 114, 134, 145, D. VII. bl. 75, 90, 94, 117; Groen van Prinsterer, Archives de la Maison d'Orange, Tom. III. pag. 333, Tom. V. pag. 93, 618; Tom. VI. pag. 9, (waar een brief van hem voorkomt), Tom. VII. pag. 356, Tom. VIII. pag. 433; Arend, Algem. Geschied. des Vaderl., D. II. St. VII. bl. 80, 81, 181, 185, 289, 300.