Biographisch woordenboek der Nederlanden. Deel 2. Derde en vierde stuk
(1855)–A.J. van der Aa– Auteursrechtvrij[Johannes de Bruin]BRUIN (Johannes de), waarschijnlijk een zoon van Floris Frankozoon de Bruin, die uit een oud Brabands geslacht te 's Hertogenbosch afstamde, van waar hij, met zijne huisvrouw Jannetje Adriaanze, de wijk naar Gorinchem nam, ten einde de wreede vervolgingen te ontwijken, die de Hervormden van de Spanjaarden moesten ondergaan. Johannes werd ter laatstgemelde plaats geboren, den 25sten Augustus 1620. Hij genoot het eerste onderwijs in de Wijsbegeerte onder den Hoogleeraar Adrianus Hereboort te Leiden; waarna hij zijne letteroefeningen te 's Hertogenbosch voortzette, en aldaar de achting en genegenheid won van Samuel Desmarets, die destijds te dier stede in de Wijsbegeerte en Godgeleerdheid onderwees. Na eenig verblijf aldaar, begaf hij zich naar Utrecht, waar hij met eenen vurigen ijver de lessen over de Wiskunst hoorde van den Hoogleeraar Jacobus Ravensperger, die hem bijzonder genegen was. Zijn weetlust zich nog al verder uitstrekkende besloot hij ten tweedemale Leiden te bezoeken, ten einde zich aldaar verder de lessen van de Geleerde mannen in het vak, dat hij beoefende, ten nutte te maken; hier oefende hij zich met zulk eene vlijt, dat men hem eerlang waardig keurde, om aan de jeugd lessen in de Wiskunde te geven. De Hoogleeraar Ravensperger te Utrecht, voelende zijn einde naderen, prees hem zoo sterk den Bestuurderen dier Hoogeschool aan, als iemand, die in alle opzigten door zijne kunde en loffelijke hoedanigheden verdiende hem op te volgen, dat hij na diens dood, in zijne plaats tot Hoogleeraar in de Natuur- en Wiskunde werd aangesteld; en doordien de Hoogleeraren van de faculteit der Natuurlijke Wijsbegeerte te Utrecht, overeen gekomen waren, dat ieder in zijn eigen huis de vrijheid zou genieten, van zoodanig deel te onderwijzen, als ieder mogt goedvinden; maakte de Bruin hiervan een onbeperkt gebruik, en gaf ook lessen in de Ontleedkunde, niet alleen, maar hield zelfs voor de studerende jeugd een collegie, over het onsterfelijke werk van de Groot, van het regt des Oorlogs en des Vredes. Almede bezat hij eene bijzondere vaardigheid in het ontleden van dieren, en staafde zijne lessen door proefnemingen; ook hield hij zich onledig met Sterrekundige waarnemingen. De verhandelingen die hij heeft uitgegeven, Over de Voedende krachtGa naar voetnoot(1); Over de zwaarte en ligtheid der ligchamenGa naar voetnoot(2); | |
[pagina 1488]
| |
Over de natuurlijke kennis van GodGa naar voetnoot(1); Over de oorzaken en oorsprong van het lichtGa naar voetnoot(2), verstrekken tot sprekende bewijzen van zijne geleerdheid. De laatstgenoemde verhandeling gaf gelegenheid tot een twistgeding tusschen hem en Izaak Vossius, aan wien hij een brief schreef welke in het licht verscheen onder den titel van: Epistola ad Isaacum Vossium de natura et proprietate lucis. Amstel. 1663. 4o, 68 bladzijden groot en waarin hij het werk van Vossius de natura et proprietate lucis wederlegt, en de stelling van Descartes over dat onderwerp, van welken wijsgeer hij een aanhanger was, ten vurigsten verdedigt; ook heeft hij tegen den Godgeleerden Reinier Vogelzang, die hem het jaar te voren was aangevallen, geschreven: Defensio Philosophiae Cartesianae contra Vogelsangum. 1670. 4o. De Bruin huwde, in 1652, met een koopmans dochter van Utrecht, bij wie hij twee kinderen verwekte, die slechts weinige dagen leefde. Hij zelf stierf den 21sten October 1675.
Zie Burman, Traject. Erudit., pag. 36 en 37; van Hoogstraten en Brouërius van Nidek, Groot Algem. Hist. Woordenb.; Kok, Vaderl. Woordenb.; de Chalmot, Biogr. Woordenb. |
|