[Jan François Brouwenaar]
BROUWENAAR (Jan François), zoon van François Adriaan Brouwenaar en van Anna Maria Drubbels, geboren te Vlissingen den 25sten Julij 1815, legde zich op de Beeldhouwkunst toe, waarin hij groote vorderingen maakte, zoodat aan zijnen Soranus in 1849 bij de Akademie van Beeldende Kunsten te Amsterdam de groote Eereprijs werd toegekend, doch toen hem die onderscheiding te beurt viel was het reeds te laat; overspanning en teleurstelling hadden hem op het ziekbed nedergeworpen en zijne geestvermogens ontsteld. Hij overleed den 24sten September 1849 te Amsterdam.
Hij, die aan de boetseerbank geen mededinger vreesde en ook de schilderkunst beoefende, woonde eenige jaren te Brussel, gedurende welke tijd, hij niet onverdienstelijk de Nederduitsche lier hanteerde en zijne medewerking aan de onderscheidene Nederduitsche Tijdschriften, in Vlaamsch België verschijnende, niet onthield. Zoo plaatste hij in die Tijdschriften de vertaling van Byrons Manfred, een gedeelte van Tasso's Verlost Jeruzalem, en van eenige Fransche en Hoogduitsche gedichten. Hij vervaardigde ook een uitgebreid oorspronkelijk gedicht getiteld:
Lodewijk XIV in de Nederlanden, waarvan een fragment in het Nederd. Letterk. Jaerb. voor 1847 voorkomt.
Zie Nederd. Letterk. Jaerboekje voor 1850, bl. 181; Astrea, 2e jaarg. bl. 228, uit partikuliere berigten aangevuld.