geteekend en in alle opzigten de belangen van den Staat heeft helpen bevorderen, blijkt uit eenen brief, aan zijne moeder geschreven uit Obbicht, den 20sten April 1566. Hierin verklaart hij ronduit, ‘dat hij, drie maanden te voren, zich aan Grave Lodewijk van Nassau verbonden en onder hem verteekend hadde. Hadde zijn moeder hem daarover ondervraagd, toen hij te Batenburg was, hij zou het gezegd hebben; doch nu had hij verzwegen, wel wetende, dat zij onvergenoegd was op zijnen broeder, wegens de onderteekening van het Verbond. Hij zond haar een afschrift van het verzoek door Brederode aan de Hertogin overgeleverd, in het bijzijn van 300 Edelen. Dit smeekschrift had de Landvoogdes gunstig ontvangen, bespeurende, dat het niet tegen 's Konings en 's Lands welvaren aanliep. Indien het gewetensonderzoek en de plakaten zouden doorgaan, wilde hij liever onder de Turken wonen, dan onder den Koning. Vreeze voor berooving der goederen en zelfs van verbrand te zullen worden ter oorzake van het Goddelijk Woord had hem bewogen, in die verbindtenis deel te nemen; te meer, omdat hij, in zijn gebied, het Euangelie klaar en rein deed prediken; en de heillooze misse, een Duivels werk, liet varen.’ Wijders vermaant hij zijne moeder, ‘het Woord van God te Batenburg en Stein te laten prediken; en zich niet te laten aftrekken van het goede beginsel, hetgene zij aangenomen had, nog te vreezen voor eenige bedreigingen, naardien de Heere allen, die hem hartelijk liefhebben, zal bijstaan en nooit verlaten, die om zijnen naam lijden.’ Eindelijk betuigt hij in dien brief, zijn vast voornemen, om aan het ‘ware, regte Christelijke geloof te blijven vasthouden.’
Karel van Bronkhorst verloor zijn leven door de moorddadige hand van eenen Spanjaard te Keulen, in 1580. Bij zijne echtgenoote, Alverade van Flodorp, die hertrouwd is met Filips Bentink tot Aller, liet hij eenen zoon na, Maximiliaan Graaf van Bronkhorst, Heer van Batenburg, Stein en Barendrecht, die, Spaanschgezind zijnde, in 1582 als vijand van het Vaderland verklaard werd en in 1641 overleed.
Zie van Someren, Beschr. van Batavia, bl. 234-237; van Hoogstraten en Brouërius van Nidek, Groot Algem. Hist. Woordenb.; Luïscius, Algem. Hist, Woordenb.; te Water, Verb. der Edelen, St. II. bl. 300-303; de Chalmot, Biogr. Woordenb.