Plantenkunde op zich te nemen, reeds had hij dit beroep aan genomen, toen de aandrang van zijne stadgenooten hem deed besluiten er voor te hedanken. Groote Geleerden en aanzienlijke Vorsten wisselden brieven met hem, en verrijkten zijne verzameling met hunne bijdragen. Hij heeft niets in druk gegeven dan ophelderende aanteekeningen op de reis van Linschoten, die in 1596 het licht zag.
Ten Broeke overleed den 3den April 1633. Zijne kinderen en erfgenamen hebben in de Zuiderkerk te Enkhuizen te zijner eer een grafteeken opgerigt, waarop men onder anderen leest:
Hen lubricas mortalium nimis vices!
Qui cuncta Ponti, qua vel Indicum quatit
Nereus, vel Afrum littus, aut Aegyptium,
Qui cuncta Terrae atque Aetheris solus suis
Congesta thecis clauserat miracula,
Nunc ipse coeco saxeoque huic carceri,
Non ultimum orbis clauditur miraculum.
Hetwelk wij door Geeraert Brandt aldus vertaald vinden:
Hoe ongestadig sijn de menschelijke dingen,
Hoe werdt men omgevoerd door hun veranderingen!
Die al de wonderen der Indiaensche see,
Van 't Alricaensche strandt en van Egyptens reê,
Die al de wonderen der aerd' en locht vergaerde,
En in sijn kisten sloot, werdt eind'lyk in dees' aerde,
Daer hij ons selfs weleer een Wonder had verstrekt,
Door zijne Kist en sark besloten en bedekt.
Zijne afbeelding komt voor in Brandts Beschrijving en Lof der stad Enkhuisen, met een Grieksch onderschrift van zijnen schoonzoon den geleerden G. van Nieuwenhuisen, Rector der Latijnsche scholen te Enkhuizen; terwijl de Haarlemsche Predikant Samuel Ampzing een Latijnsch lofgedicht op zijne afheelding vervaardigd heeft.
Zie Brandt, Beschr. en Lof der stad Enkuisen, achter diens Hist. van Enkhuisen, bl. 25-29; van Kampen, Geschied. der Nederl. Lett. en Wetens., D. III. bl. 119 en 120; Collot d'Escury, Holland's Roem, D. VI. St. I. bl. 167, D. VII. bl. 302-304; Siegenbeek, Geschied. der Leids. Hooges., D. II. bl. 67 en 68; Klijnsma, Geschiedk. Herrinn. van Steenwijk, Kuinre en Blokzijl, bl. 165.